31 maart 2010

She & Him - Volume Two

Actrice Zooey Deschanel en muzikant M. Ward liepen elkaar een jaar of drie geleden tegen het lijf op een filmset. Wat begon als een impulsieve samenwerking werd al snel She & Him. Het duo debuteerde twee jaar geleden met het verrassend sterke Volume One; een plaat die in Nederland niet zo heel veel aandacht heeft gekregen, maar in de Verenigde Staten terecht werd uitgeroepen tot één van de betere platen van het jaar. Vorig jaar dook M. Ward op met de gelegenheidsband Monsters Of Folk en maakte hij een hele overtuigende soloplaat, maar dit jaar staat weer in het teken van She & Him. Volume Two laat zich, zoals de titel misschien ook al wel suggereert, beluisteren als het logische vervolg op Volume One. Net als op hun debuut maken Zooey Deschanel en M. Ward op Volume Two nagenoeg perfecte popliedjes. Het zijn zonnige en zorgeloze popliedjes die herinneren aan muziek die in de 60s en 70s werd gemaakt. Zooey Deschanel is misschien geen heel groot zangeres, maar ze beschikt absoluut over een aangenaam stemgeluid en weet de songs op Volume 2 bovendien op verleidelijke en expressieve wijze te vertolken. Net als op Volume One is M. Ward verantwoordelijk voor de instrumentatie en productie. Hij heeft wederom gekozen voor een vol geluid dat zo hier en daar raakvlakken heeft met de fameuze Wall Of Sound van Phil Spector, al kan hij de songs van het duo net zo makkelijk relatief sober inkleuren. She & Him maakt ook op Volume 2 muziek die voortborduurt op de meidenpop van Phil Spector, de singer-songwriter muziek van Carole King en Laura Nyro, de psychedelische pop van The Mamas & The Papas, de 70s rock van Fleetwood Mac en de honingzoete pop van The Carpenters. Het is muziek die bijna schreeuwt om het etiket retropop, al klinkt Volume Two wat mij betreft ook zeker eigentijds. Volume Two is misschien iets minder verrassend dan zijn voorganger, maar de muzikale chemie tussen Zooey Deschanel en M. Ward is alleen maar sterker geworden, wat een positieve invloed heeft gehad op de kwaliteit van de songs. Net als Volume One is Volume Two een ultieme feel-good plaat die de zon laat schijnen, maar die in muzikaal opzicht ook flink wat te bieden heeft. Zooey Deschanel en M. Ward hebben het gewoon weer geflikt. Een prachtig voorproefje op een hopelijk fantastische zomer. Erwin Zijleman

30 maart 2010

Gonjasufi - A Sufi And A Killer

Er wordt momenteel vanuit allerlei hoeken heel erg druk gedaan over de muziek van de uit San Diego afkomstige, maar tegenwoordig vanuit Las Vegas opererende yogaleraar Sumach Ecks; sinds kort beter bekend als Gonjasufi. Op basis van hetgeen ik er de afgelopen weken over gelezen heb, leek Gonjasufi’s debuut A Sufi And A Killer me eerlijk gezegd geen plaat waar ik warm voor zou kunnen lopen, maar na alle bijzonder lovende woorden kon ik mijn nieuwsgierigheid toch niet bedwingen. Ik ben op zich geen liefhebber van electronica en dance (het etiket dat de muziek van Gonjasufi vooral krijgt opgeplakt), maar wanneer Gonjasufi deze genres bij elkaar voegt en ze op geheel eigen wijze vermengt met 60s psychedelica, 70s funk, wereldmuziek, jazz, soul, pop, hiphop, folk en rock ontstaat muziek die niet alleen continu de fantasie prikkelt, maar bovendien genres overstijgt. A Sufi And A Killer blijkt al snel een plaat die je niet alleen constant op het verkeerde been zet, maar tegelijkertijd diepere bewondering afdwingt. De muziek van Gonjasufi inspireerde Allmusic.com tot het soort cryptische vergelijking waar de site inmiddels patent op heeft: “Like if J. Dilla produced George Clinton after visiting with the Dalai Lama, or if Dan the Automator recorded Cody Chesnutt after the two shared a plate of magic mushrooms”. Het is zoals altijd aardig verzonnen, maar dit keer kan ik er weinig mee. Zelf zou ik A Sufi And A Killer willen omschrijven als een vat vol tegenstrijdigheden dat verbazingwekkend consistent en toegankelijk klinkt. Ook dit is overigens geen omschrijving waar je als lezer direct mee uit de voeten kunt, maar ik vraag me oprecht af of een dergelijke omschrijving is te verzinnen voor A Sufi And A Killer. Op zijn debuut schotelt Gonjasufi ons een luistertrip voor die sneller van kleur verschiet dan een hyperactieve kameleon, die op papier tegenstrijdige muzikale invloeden op natuurlijk wijze aan elkaar weer te verbinden, die tegelijkertijd stokoud en hypermodern klinkt en die zich ondanks al het avontuur laat beluisteren als een serie geweldige popsongs. Het zijn geen makkelijke popsongs; laat dat duidelijk zijn. Het begint al bij de opmerkelijke stem van Gonjasufi die constant de irritatiegrens opzoekt, maar deze steeds net niet overschrijdt. Hierbij komt het wat mysterieus aandoende klankentapijt dat piept en kraakt en voor een deel put uit Oriëntaalse, Afrikaanse en Aziatische klanken. En dan is er ook nog eens de bijzonder grote diversiteit aan stijlen. Het maken van vergelijkingen met de muziek van anderen is zinloos en misschien geldt wel hetzelfde voor het doen van een poging om de muziek van Gonjasufi te omschrijven. Gonjasufi heeft een plaat gemaakt die je alleen maar bijzonder kunt noemen. Of de plaat uit zal groeien tot een onbetwist meesterwerk laat zich nog niet voorspellen, maar ik acht A Sufi And A Killer zeker kansrijk. Een overwinning voor popmuziek die geen concessies wenst te doen. Erwin Zijleman

29 maart 2010

Luka Bloom - Dreams In America

In het jaar waarin het Nederlands voetbalelftal zijn eerste en vooralsnog ook laatste grote prijs pakte (1988), besloot de Ierse muzikant Barry Moore om zijn vaderland achter zich te laten en naar de Verenigde Staten te vertrekken. Daar eenmaal aangekomen noemde hij zich Luka Bloom en begon aan een muzikale carrière die tot op de dag van vandaag duurt. Waar zijn titelloze debuut nog niet veel aandacht wist te trekken, sloeg het in 1990 verschenen Riverside in als een bom, waarna het in 1992 verschenen The Acoustic Motorbike en de hiervan afkomstige vertolking van LL Cool J’s I Need Love zorgden voor de definitieve doorbraak. De platen die volgden waren wat wisselend van niveau, maar met name de laatste jaren is Luka Bloom uitstekend op dreef en maakte hij met Innocence (2006), Tribe (2007) en Eleven Songs (2008) drie platen die wat mij betreft niet onderdoen voor de platen waarmee hij ooit doorbrak. Met Dreams In America blikt Luka Bloom terug op zijn Amerikaanse jaren. Hij doet dit niet met nieuwe songs, maar met nieuwe bewerkingen van oude songs, waarbij de nadruk ligt op zijn eerste platen. Dreams In America in huize Bloom opgenomen, waarbij Luka Bloom tussen de schuifdeuren niet veel meer nodig had dan een akoestische gitaar en een microfoon. Door de sobere setting brengt Luka Bloom zijn songs terug tot de essentie, waardoor met name de songs die in het verleden flink werden opgetuigd nu totaal anders klinken. Songs In America klinkt vooral puur en rauw. Luka Bloom is nog altijd een bijzonder gitarist en heeft een uit duizenden herkenbare stem, die door een beetje slijtage alleen maar overtuigender is geworden. Over het antwoord op de vraag of Dreams In America iets toevoegt aan het oeuvre van Luka Bloom zullen de meningen waarschijnlijk verdeeld zijn, maar persoonlijk vind ik de meerwaarde van deze plaat evident. Een aantal van de songs klinkt aanmerkelijk beter dan in de originele versie en in een aantal andere gevallen biedt Dreams In America op zijn minst een uitstekende alternatieve versie. Ondanks de sobere setting weet Luka Bloom de aandacht moeiteloos vast te houden; de afwisseling die aan het eind van de cd wordt toegevoegd middels drie veel rijker georkestreerde live-tracks was wat mij betreft dan ook niet nodig geweest. Dreams In America is al met al een plaat die vele doelen dient. Het is verplichte kost voor de liefhebbers van de Ierse troubadour, het is een fraaie introductie tot Luka Bloom’s oudere werk en het is boven alles een plaat die je niet onberoerd zal laten, waarbij het niet zoveel uitmaakt of je de originele uitvoeringen kent of niet. Dreams In America is gewoon een hele knappe plaat van een muzikant die lijkt begonnen aan zijn tweede jeugd. Erwin Zijleman

28 maart 2010

Angus & Julia Stone - Down The Way

Het Australische broer-zus duo Angus & Julia Stone maakte met het (ook nog eens prachtig verpakte) A Book Like This één van de meest memorabele platen van 2007. Omdat vorig jaar in het teken stond van Angus Stone’s hobbyproject Lady Of The Sunshine (wat het opvallend sterke Smoking Gun opleverde) hebben we even moeten wachten op de opvolger van A Book Like This, maar inmiddels ligt Down The Way dan eindelijk in de winkel. Direct bij eerste beluistering van Down The Way is duidelijk dat Angus en Julia weliswaar voortborduren op A Book Like This, maar de zo succesvolle voorganger niet nauwgezet proberen te reproduceren. Ook Down The Way bevat voornamelijk lome folkpop, die het uitstekend zal doen op dagen waarop je niets hoeft, maar het klinkt toch allemaal net wat anders dan op A Book Like This. Gebleven zijn de fraaie, voornamelijk akoestische instrumentatie en de prachtige harmonieën van broer en zus Stone, maar Down The Way klinkt over de hele linie wat uitgesprokener en urgenter dan zijn voorganger. Het wat meer uitgesproken karakter van de nieuwe plaat van Angus en Julia Stone uit zich voornamelijk in de net wat stevigere accenten en nieuwe invloeden, waaronder invloeden uit de 70s rock en West Coast pop. Hiernaast bevat Down The Way een aantal wat langere tracks en complexere en minder vrijblijvende songstructuren. Anders of niet; het effect dat Angus & Julia Stone met hun muziek weten te bereiken is grotendeels gelijk gebleven. Net als A Book Like This, is Down The Way een plaat waarbij het heerlijk wegdromen is, maar waarbij je niet snel in slaap zult vallen. De akoestische instrumentatie en de fraaie strijkers (met een belangrijke rol voor de cello) zorgen voor een lekker loom sfeertje, maar de bijzondere zang van met name Julia Stone houdt je scherp. Waar A Book Like This direct bij eerste beluistering een onuitwisbare indruk wist te maken maar vervolgens niet echt meer groeide, is Down The Way een plaat waar je even aan moet wennen, maar die vervolgens alleen maar beter wordt. In eerste instantie vond ik Down The Way dan ook net wat minder dan zijn voorganger, maar inmiddels denk ik daar heel anders over. Angus & Julia Stone hebben een plaat gemaakt die de nodige groei laat horen. De songs zijn complexer en avontuurlijker, de instrumentatie is gevarieerder en doeltreffender en de vocalen zijn voller en doorleefder. Down The Way is een avontuurlijke en knap in elkaar stekende maar tegelijkertijd bijzonder aangename plaat, die zijn voorganger op vrijwel alle fronten overtreft. Gezien de hoge kwaliteit van deze voorganger mag dit best een bijzondere prestatie genoemd worden. Met Angus & Julia Stone moet definitief rekening worden gehouden als smaakmakers in een inmiddels stevig uitgedijd genre. Erwin Zijleman

26 maart 2010

Jenny Wilson - Hardships!

Je hebt platen die je na één keer horen in het hart sluit en je hebt platen waarvan je al na een paar minuten weet dat je het nooit wat gaat vinden. Er zijn echter ook platen die zich minder makkelijk laten doorgronden. Het zijn platen die je de ene keer lief hebt en de andere keer verafschuwt. Platen waar je op het ene moment een meesterwerk in hoort, maar die niet veel later is gedegradeerd tot een draak van een plaat. Hardships! van de Zweedse singer-songwriter Jenny Wilson is zo’n plaat. Het is niet moeilijk om uit te leggen wat er zo bijzonder is aan de muziek van Jenny Wilson. De Zweedse muzikante laat zich niet in een hokje duwen, doet steeds dingen die je niet verwacht, beschikt over een uniek stemgeluid en schrijft popliedjes die je niet onberoerd laten. De uitwerking van deze ingrediënten is echter steeds anders. De bijzondere en behoorlijk hoge stem van Jenny Wilson is een stem die net zo makkelijk respect als afgrijzen opwekt en haar ongewone songs kunnen net zo makkelijk betoveren als irriteren. Hardships! is een bijzondere plaat, dat zal niemand ontkennen, maar is het ook een goede plaat? Ik behoorde de afgelopen weken eerlijk gezegd voornamelijk tot het kamp der nee-stemmers, maar langzaam maar zeker heeft Jenny Wilson me weten te overtuigen. Aan de stem van Jenny Wilson ben ik nog steeds niet helemaal gewend en een aantal songs op Hardships! kan ik maar moeilijk verdragen, maar Jenny Wilson heeft ook een plaat gemaakt die duidelijk anders is dan de platen die door andere vrouwelijke singer-songwriters zijn uitgebracht en hiermee dwingt de Zweedse respect af. De muziek van Jenny Wilson is voornamelijk akoestisch, valt op door een niet alledaagse instrumentatie en is gegoten in songs die putten uit allerlei genres, maar niet in een hokje zijn te duwen. Het zijn tegendraadse popliedjes die op één of andere manier toegankelijk klinken. Popliedjes die je net een keer te vaak op het verkeerde been zetten, maar ook popliedjes die na verloop van tijd in je hoofd zijn achtergebleven en niet meer zijn te verjagen. Jenny Wilson maakt eigenwijze popmuziek die heftige reacties op zal roepen, maar die ook gewoon tijd nodig heeft. Hardships! verscheen een jaar geleden, maar toen was de wereld nog niet klaar voor de muziek van de eigenzinnige Zweedse. Of dat nu anders is betwijfel ik, al zal iedereen die tijd wil investeren in deze bijzondere plaat Jenny Wilson uiteindelijk toch omarmen als een groot talent, waarmee Jenny Wilson zich in dezelfde categorie schaart als even ongrijpbare landgenoten als Frida Hyvönen en Stina Nordenstam. Warm aanbevolen dus, maar voor de liefhebber. Erwin Zijleman

25 maart 2010

Giovanca - While I'm Awake

“Not just records” is het motto van het Nederlandse label Dox Records. Nu is een motto vaak niet meer dan een loze belofte, maar dat is een vlieger die in het geval van Dox Records niet op gaat. Het label leverde de afgelopen jaren een aantal geweldige platen op, waaronder die van Wouter Hamel, Benny Sings, New Cool Collective, Giovanca en recent nog Charlene. Het zijn stuk voor stuk platen die zich bewegen op het snijvlak van pop, soul, funk, r&b en jazz en die zich kunnen meten met die van de internationale concurrentie. Van de bovengenoemde platen vind ik het debuut van Giovanca (Ostiana) waarschijnlijk de beste. Op haar debuut Subway Silence verraste Giovanca met frisse en aanstekelijke muziek die iedere dag in een mooie zomerdag veranderde, met songs die je na een paar keer horen nooit meer wilde vergeten, met een productie (van Benny Sings) die van de eerste tot en met de laatste noot sprankelde en met vocalen die herinnerden aan menig grote soulzangeres. Mijn verwachtingen met betrekking tot haar tweede plaat waren dan ook onrealistisch hooggespannen, maar het deze week verschenen While I’m Awake blijkt nog een stuk beter dan zijn voorganger. Waar Giovanca de meeste inspiratie voor haar debuut opdeed terwijl ze in de metro zat, waren het dit keer de vele slapeloze nachten die haar inspireerden tot buitengewoon fraaie songs. While I’m Awake bevat een aantal lekkere lome songs, maar ook een aantal uptempo songs. Pop, soul, r&b, funk en een beetje jazz vormen de belangrijkste ingrediënten op deze plaat, waarop Benny Sings wederom een vinger in de pap had. Het is inmiddels een beproefd concept uit de keuken van Dox, maar het klinkt weer fantastisch. Net als zijn voorganger is While I’m Awake een sprankelende plaat met meedogenloos aanstekelijke popsongs. Het is een plaat waarop wat mij betreft alles klopt. De instrumentatie en de productie zijn verzorgd maar spannend, de vocalen van Giovanca puur en veelzijdig en haar songs gevarieerd en zonder uitzondering onweerstaanbaar. Vergeleken met Subway Silence is Giovanca beter gaan zingen en schrijft ze net wat betere songs. Dat soulzanger/producer Leon Ware (vooral bekend als producer van Marvin Gaye) aanschuift voor een duet is leuk, maar persoonlijk hoor ik haar net zo lief in haar uppie. Giovanca heeft een plaat gemaakt die verleidt en betovert. Een plaat die je direct bij eerste beluistering in je hart sluit, maar je weet dan nog niet half hoe goed hij eigenlijk is. While I’M Awake staat garant voor lome, zorgeloze en broeierige zomerdagen, avonden en nachten. Dat de release van While I’m Awake samenvalt met temperaturen die een graad of 10 hoger liggen dan een week geleden is wat mij betreft dan ook geen toeval. Ik durf nu al te voorspellen dat het een hele mooie zomer gaat worden, zeker wanneer je While I’m Awake van Giovanca binnen handbereik houdt. Definitely not just a record! Erwin Zijleman

24 maart 2010

The Besnard Lakes - The Besnard Lakes Are The Roaring Light

Het uit het Canadese Montreal afkomstige man-vrouw duo The Besnard Lakes verraste drie jaar geleden met het fraaie en bij vlagen imponerende The Besnard Lakes Are The Dark Horse. Bijgestaan door vele muzikale vrienden schotelden Jace Lasek en Olga Goreas ons lang uitgesponnen, rijk georkestreerde en psychedelisch aandoende muziek voor. Het was muziek die vanwege de overeenkomstige thuisbasis vooral werd vergeleken met die van The Arcade Fire, maar persoonlijk hoorde ik er meer van The Beach Boys, Broken Social Scene, Low en My Morning Jacket in. Hoewel The Besnard Lakes Are The Dark Horse enthousiast werd onthaald door de critici, was er ook wel wat kritiek. De muziek van The Besnard Lakes lag velen toch net wat te zwaar op de maag of ging na verloop van tijd wat vervelen. Twee ervaringen die ik na een aantal luisterbeurten kon onderschrijven. Inmiddels zijn we drie jaar verder en ligt er een nieuwe plaat van het Canadese echtpaar in de winkel. The Besnard Lakes Are The Roaring Light blijkt een stuk beter dan de ook al niet onaardige voorganger. The Besnard Lakes maakt nog grotendeels hetzelfde soort muziek. Ook The Besnard Lakes Are The Roaring Light bevat lang uitgesponnen tracks die opvallen door de rijke orkestratie en het psychedelische tintje. Vergeleken met de vorige plaat zijn de songs van The Besnard Lakes echter beter uitgewerkt en worden ze ook nog eens beter uitgevoerd. Op The Besnard Lakes Are The Roaring Light tekenen Jace Lasek en Olga Goreas voor songs die je niet snel zult vergeten. Het merendeel van deze songs begint voorzichtig, maar werkt vervolgens op fraaie en indrukwekkende wijze naar een climax toe. The Besnard Lakes Are The Roaring Light rockt net wat meer dan zijn voorganger, maar neemt ook vaker gas terug. The Besnard Lakes is niet alleen in muzikaal opzicht gegroeid; ook in vocaal opzicht is The Besnard Lakes Are The Roaring Light een indrukwekkende en bij vlagen huiveringwekkend mooie plaat. De muziek van The Besnard Lakes heeft nog altijd raakvlakken met de muziek van alle hierboven genoemde bands, al lijken met name de invloeden van Low aan terrein te hebben gewonnen en zijn de Beach Boys achtige harmonieën grotendeels verdwenen. Het levert muziek op die je op je in moet laten werken, maar die vervolgens mooier en mooier wordt. De kans dat The Besnard Lakes Are The Roaring Light net als zijn voorganger te zwaar op de maag ligt of snel gaat vervelen lijkt me uiterst klein. De kans dat aan het eind van het jaar blijkt dat The Besnard Lakes een bescheiden meesterwerk hebben afgeleverd lijkt me daarentegen aanzienlijk. Een enorme verrassing! Erwin Zijleman

23 maart 2010

Sem'bro - Tired Heroes Of The Lost Generation

Sem’bro is een project van Stefano Ghittoni, Cesare Malfatti en Dodo NKishi. Het zijn namen die bij mij geen belletje deden rinkelen; ook niet toen ik las dat de eerste twee een aantal platen hebben gemaakt als The Dining Rooms en de laatste deel uit maakte van Mouse On Mars en Gizmo. Dat het drie gelouterde muzikanten betreft is echter direct duidelijk wanneer je het debuut van Sem’bro, Tired Heroes Of The Lost Generation, beluistert. Op haar debuut maakt Sem’bro stemmige muziek die op één of andere manier bekend in de oren klinkt, maar als je vervolgens moet benoemen waar het op lijkt blijkt dat niet mee te vallen. Als ik het probeer komen uiteenlopende namen als Tindersticks, Cat Stevens, Peter Gabriel, Talk Talk en Steely Dan naar boven, maar het zijn stuk voor stuk geen vergelijkingen die lang stand houden. Het merendeel van de songs op Tired Heroes Of The Lost Generation is ingetogen en laid-back. Sem’bro maakt muziek voor op de late avond en vermengt voor de kleine uurtjes pop met vooral folk en een beetje jazz en soul. De vocalen zijn over het algemeen loom en donker. Het zijn geen vocalen die een diepe indruk maken of zelfs maar opvallen, maar ze passen wel perfect bij de buitengewoon sfeervolle muziek van Sem’bro. In muzikaal opzicht is Tired Heroes Of The Lost Generation wel een plaat die direct op weet te vallen. De muziek van Sem’bro is prachtig opgebouwd en weer steeds te verrassen met fraaie klanken en betoverende spanningsbogen. De meeste songs openen met eenvoudige klanken (meestal niet meer dan een akoestische gitaar), maar bouwen vervolgens langzaam toe naar een climax. De ene keer gebeurt dit door opvallende soundscapes of het opvoeren van het tempo, de andere keer door de prachtige orkestrale klanken van Davide Rossi, die de afgelopen jaren ook met onder andere Goldfrapp en Coldplay werkte. En zo transformeert Tired Heroes Of The Lost Generation zich langzaam maar zeker van een aangename plaat voor donkere avonden tot een intrigerend album dat steeds weer nieuwe dingen laat horen en steeds mooier en indrukwekkender wordt. Sem’bro heeft met Tired Heroes Of The Lost Generation een plaat gemaakt die tegelijkertijd op alles en niets lijkt, die voortbouwt op muziek uit een ver verleden en vernieuwt en langzaam maar zeker niet alleen vermaakt maar ook betovert. Kortom, een ongelooflijk mooie en knappe plaat die veel meer aandacht verdient dan de plaat tot dusver krijgt. Iedereen die in is voor een muzikale surprise moet deze plaat zeker eens een kans geven. De kans op een teleurstelling lijkt me uiterst klein. Erwin Zijleman

22 maart 2010

Laura Gibson & Ethan Rose - Bridge Carols

De uit Portland, Oregon, afkomstige Laura Gibson maakte vorig jaar met Beasts Of Seasons een prachtige, uiterst sobere, folkplaat, die uiteindelijk door een relatief grote groep muziekliefhebbers op de juiste waarde werd geschat. De eveneens uit Portland afkomstige Ethan Rose maakte de afgelopen jaren een aantal behoorlijk experimentele platen, waarop hij vooral door elektronica vormgegeven en over het algemeen beeldende muziek maakte (die onder andere werd gebruik voor de soundtrack van Gus van Zant’s Paranoid Park). Op Bridge Carols hebben Laura Gibson en Ethan Rose de krachten gebundeld en dit pakt uitstekend uit. Bridge Carols combineert de bijna pastorale songs en vocalen van Laura Gibson aan de avontuurlijke klanken van Ethan Rose. Het levert muziek op die al snel zal worden getypeerd als folktronica, maar dat is een vlag die de lading maar ten dele denkt, al is het maar omdat het opvallende klankenpalet van Ethan Rose zowel uit elektronische als uit organische klanken bestaat. Op Bridge Carols weten Laura Gibson en Ethan Rose elkaar perfect aan te vullen, maar doen ze geen van beiden al teveel concessies. Het samenwerkingsverband van de twee muzikanten uit Portland laat zich beluisteren als een Laura Gibson plaat met een wat minder sobere en wat avontuurlijkere instrumentatie, maar klinkt net zo goed als een Ethan Rose plaat met vocalen. Het zal voor liefhebbers van beide muzikanten wel even wennen zijn. De muziek van Laura Gibson ontleent wat mij betreft een groot deel van zijn kracht aan de eenvoud, terwijl de muziek van Ethan Rose het juist moet hebben van het avontuur en de ongrijpbaarheid. Na enige gewenning weet Bridge Carols me echter steeds meer te overtuigen, zeker wanneer je de plaat ziet als een tijdelijk samenwerkingsverband dat los staat van de muzikale ontwikkeling van beide individuen. Bridge Carols is een typisch voorbeeld van een samenwerkingsverband waarbij het eindresultaat in eerste instantie gelijk lijkt aan de som der delen, maar wanneer je de plaat wat dieper in laat werken blijkt 1+1 uiteindelijk toch gelijk aan 2.5 of zelfs 3. Laura Gibson en Ethan Rose hebben met Bridge Carols een intrigerende plaat gemaakt die recht doet aan hun niet misselijke kwaliteiten. Het is een plaat die even wat energie zal vragen van de liefhebbers van de muziek van beiden, maar hiervoor wordt je uiteindelijk rijkelijk beloond. Erwin Zijleman

21 maart 2010

Lou Rhodes - One Good Thing

Louise Rhodes maakte als zangeres van het duo Lamb een aantal platen met behoorlijk complexe electronische muziek met invloeden uit de jungle en drum ‘n bass. Het zijn platen die mijlenver zijn verwijderd van de soloplaten die ze na het uiteenvallen van Lamb als Lou Rhodes maakte. Op haar solodebuut Beloved One (2006) verraste Lou Rhodes met grotendeels akoestische en behoorlijk sobere singer-songwriter muziek van een enorm hoog niveau. Beloved One was voor mij een jaarlijstjesplaat en hetzelfde gold voor het een jaar later verschenen Bloom, dat door de veel uitbundigere instrumentatie flink afweek van het verrassende debuut. De afgelopen drie jaar hebben we het zonder een plaat van Lou Rhodes moeten doen, maar met One Good Thing is de Britse zangeres gelukkig weer helemaal terug. Lou Rhodes heeft een aantal zware jaren achter de rug, maar One Good Thing is zeker geen deprimerende plaat. Op One Good Thing lijkt Lou Rhodes afscheid te nemen van de donkere dagen die de afgelopen jaren hebben beheerst en omarmt ze de voorzichtige zonnestralen. In muzikaal opzicht ligt One Good Thing dichter bij Beloved One dan bij Bloom. De instrumentatie is net als op haar eerste plaat sober en grotendeels akoestisch en concentreert zich, net als op Beloved One, op akoestische gitaar en hier en daar wat strijkers. Net als op haar vorige platen wordt Lou Rhodes op One Good Thing bijgestaan door voormalig Lamb maatje Andy Barlow, die ook dit keer zijn electronica thuis heeft gelaten en de muziek van Lou Rhodes op subtiele wijze voorziet van smaakvolle arrangementen. Door de sobere instrumentatie staat op One Good Thing de stem van Lou Rhodes centraal. Het is een indringende en emotievolle stem die niet door iedereen mooi zal worden gevonden en mij geregeld doet denken aan die van Rickie-Lee Jones. One Good Thing bevat vooral zich langzaam voortslepende fluisterliedjes, maar van langzaam wegdromen is geen sprake; daarvoor is de muziek van Lou Rhodes te eigenzinnig en te dominant aanwezig. Net als Beloved One en Bloom is One Good Thing een plaat waarvan je moet leren houden, maar als dit eenmaal gebeurd is zal de liefde in veel gevallen onvoorwaardelijk zijn. One Good Thing is de derde prachtplaat van Lou Rhodes. Ik reserveer wederom alvast een plekje in mijn jaarlijstje. Erwin Zijleman

19 maart 2010

Ellie Goulding - Lights

De Britse muziekpers blikt in december niet alleen terug op het bijna afgelopen muziekjaar, maar kijkt ook nadrukkelijk vooruit. In de lijstjes met namen die in 2010 wel eens een rol van betekenis zouden kunnen gaan spelen, dook naast die van Marina & The Diamonds (met wiens The Family Jewels ik al weken een haat-liefde verhouding heb) ook steevast die van Ellie Goulding op. Ellie Goulding’s debuut Lights ligt al een tijdje in de winkel en ook dit is een plaat waarover ik maar moeilijk een duidelijke mening kan vormen. Ellie Goulding begon ooit als folkie, maar kiest op Lights voor het momenteel zo populaire elektropop geluid, waarmee ze aansluit bij collega’s als Little Boots, Annie, Lady Gaga, La Roux en in mindere mate bij de vorig jaar doorgebroken Florence & The Machine. Ellie Goulding is haar folkroots echter niet helemaal vergeten, want onder haar lichtvoetige en toegankelijke elektronische popliedjes zijn vaak breekbare folksongs verstopt. Wel zeer vakkundig verstopt, want topproducers Starsmith en Fraser T. Smith (die eerder werkte met Nelly Furtado) hebben hun uiterste best gedaan om de songs op Lights te overgieten met een buitengewoon hitgevoelig elektropop sausje. Dat is aan de ene kant jammer, want ik heb me de afgelopen weken regelmatig afgevraagd wat er nu eigenlijk zo bijzonder is aan de vederlichte muziek van Ellie Goulding. Aan de andere kant heeft Lights in zijn huidige vorm iets onweerstaanbaar. Natuurlijk klinkt het allemaal erg gepolijst en is de inbreng van de producers erg groot, maar op één of andere manier werkt de muziek van Ellie Goulding verslavend. Waar dat precies aan licht weet ik niet, al hou ik mezelf voor dat onder het betrekkelijk eendimensionale elektropop geluid op Lights een extra laag is verstopt die er in muzikaal en artistiek opzicht wel toe doet. Het is een laag met bijzondere klanken, verrassende wendingen en een eigenwijsheid die in dit genre weliswaar geëtaleerd wordt, maar in de praktijk vaak ontbreekt. Hiernaast beschikt Ellie Goulding over een bijzonder stemgeluid. Het is een stemgeluid dat het volgens mij uitstekend zou doen in combinatie met een akoestische gitaar en me afwisselend doet denken aan Joanna Newsom, Björk en Maria Mena om maar een aantal zangeressen te noemen. Tenslotte schrijft Ellie Goulding erg aanstekelijke popliedjes, maar doet ze ook altijd wel iets wat je net niet verwacht. Zelf kan ik na alle scepsis alleen maar concluderen dat Ellie Goulding een plaat heeft gemaakt die niet alleen onweerstaanbaar lekker klinkt, maar die ook nog eens muziek bevat die avontuurlijker en knapper in elkaar steekt dat menigeen zal vermoeden. Een van de smaakmakers van 2010, zoals de BBC voorspelde, is misschien wat teveel eer, maar een krent uit de pop is het absoluut! Erwin Zijleman

18 maart 2010

The White Stripes - Under Great White Northern Lights

Een live album van The White Stripes was er volgens mij nog niet. Na de release van Under Great White Northern Lights, vroeg ik me in eerste instantie vooral af of ik wel zat te wachten op een live album van het tweetal uit Detroit. Natuurlijk staan The White Stripes bekend als een uitstekende live-band, maar het beluisteren van een live album is toch wat anders dan het bijwonen van een concert. Bovendien rammelen de studioplaten van het duo me al meer dan genoeg en hoeveel echt goede live albums zijn er de afgelopen decennia nou precies verschenen? Twijfel overheerste derhalve, maar een keer luisteren naar Under Great White Northern Lights was toch het minste wat ik kon doen. Ik heb daar geen spijt van gekregen, want Jack en Meg White hebben het gedroomde White Stripes live album gemaakt. Under Great White Northern Lights bevat een even fraaie als relevante dwarsdoorsnede uit het inmiddels redelijk omvangrijke oeuvre van de band en laat horen hoe deze dwarsdoorsnede klinkt wanneer de songs rauw en zonder enige opsmuk worden uitgevoerd. Waar The White Stripes met name op hun laatste platen zo af en toe een zijspoor kozen, keren ze met Under Great White Northern Lights terug naar de essentie van de rock ’n roll. In technisch opzicht rammelt het eerste live album van The White Stripes nog meer dan hun studioplaten, maar op hetzelfde moment moet je concluderen dat vrijwel iedere gespeelde noot raak is. Jack White tovert heerlijk rauwe klanken uit zijn gitaar en strot en Meg White slaat de boel aan elkaar zoals alleen zij dat kan. Natuurlijk komen publieksfavorieten als Jolene, Fell In Love With A Girl en natuurlijk Seven Nation Army voorbij, maar Under Great White Northern Lights bevat ook een aantal rustpunten die misschien nog wel het best laten horen hoe goed The White Stripes live zijn. Wat opvalt is dat Jack en Meg de parels uit hun oeuvre niet nauwkeurig proberen te reproduceren. De ene song krijgt een extra shot blues, terwijl een andere song wordt voorzien van net wat andere gitaarlijnen of een net wat andere inkleuring. Under Great White Northern Lights voegt hierdoor wat toe aan de studioplaten van het tweetal en dat is geen geringe prestatie. Under Great White Northern lights is verkrijgbaar als cd met bonus DVD (met hierop een hele aardige documentaire) of als een box met stapels extra’s. Welke versie je ook kiest, uiteindelijk draait alles om de sublieme live registratie. Of Under Great White Northern Lights over een jaar of twintig in één adem zal worden genoemd met Live At Leeds van The Who, Get Yer Ya-Ya’s Out van The Rolling Stones en noem ze maar op, durf ik niet te voorspellen, al schat ik de kansen van deze verbluffend goede eerste live-plaat van The White Stripes hoog in. Erwin Zijleman

17 maart 2010

Lonelady - Nerve Up

Nerve Up is het debuut van het uit Manchester afkomstige Lonelady. Lonelady is geen band, maar het alter ego van singer-songwriter Julie Campbell, die zich voor haar debuut geruime tijd opsloot met een eenvoudige recorder en heel veel goede ideeën. Van deze goede ideeën zijn er uiteindelijk flink wat terecht gekomen op Nerve Up. Het debuut van Lonelady is een afwisselende plaat, die met één been in de new-wave en postpunk van de late jaren 70 en vroege jaren 80 staat, maar hier gelukkig niet in is blijven hangen. Aan de ene kant hoor je nadrukkelijk invloeden uit de bloeitijd van de postpunk uit Manchester, maar aan de andere kant manifesteert Lonelady zich net zo makkelijk als een eigentijdse singer-songwriter. Wanneer je op zoek gaat naar vergelijkingsmateriaal duiken in eerste instantie namen als Kristin Hersh en P.J. Harvey op, maar heel lang houdbaar zijn deze vergelijkingen wat mij betreft niet. Op Internet wordt Lonelady ook wel vergeleken met hedendaagse elektropop zangeressen als La Roux en Little Boots, maar die vergelijking vind ik nog veel minder treffend. De muziek van Lonelady is gebouwd op de fundamenten van muziek uit vervlogen tijden en citeert meer dan eens uit het werk van Joy Division, Gang Of Four, New Order, Echo & The Bunnymen en PIL. Op deze oude fundamenten zet Lonelady vervolgens een experimenteel en eigentijds bouwwerk neer. Het is een bouwwerk waarin donkere baslijnen net zo makkelijk domineren als kille elektronische beats of een stekelig gitaarlijntje. De muziek van Lonelady is hierdoor niet zo makkelijk in een hokje te duwen, wat op het Internet omschrijvingen als “sounds like Joni Mitchell fronting Joy Division” oplevert. Een betere omschrijving kan ik eerlijk gezegd niet verzinnen voor de breekbare popliedjes met een vaak donkere en zware klankkleur van Lonelady. Nerve Up is door het gevarieerde karakter en de toch wat onnatuurlijk klinkende combinatie van stijlen geen plaat die direct over de hele linie zal weten te overtuigen. Bij eerste beluistering pikte ik er hooguit drie songs uit, maar dit aantal begon te groeien toen ik de plaat wat vaker had gehoord. Inmiddels vind ik het debuut van Lonelady op zijn minst veelbelovend en eigenlijk steeds leuker. Nerve Up laat horen dat de veelzijdige Julie Campbell over vele talenten beschikt en minstens een handvol songs heeft geschreven die memorabel blijken te zijn. Een meesterwerk is Nerve Up nog niet, maar het is wel een eigenzinnige en leuke plaat die laat horen dat een dergelijk meesterwerk absoluut binnen het bereik van Lonelady ligt. Erwin Zijleman

16 maart 2010

Laura Marling - I Speak Because I Can

Toen Laura Marling een jaar of twee geleden voor het eerst opdook, achtte ik haar kans op een bloeiende carrière in de muziekindustrie eerlijk gezegd niet zo heel groot. Laura Marling leek het zoveelste meisje met gitaar en moest het qua uitstraling op het eerste gezicht afleggen tegen de meeste van haar soort- en tijdgenoten. Met haar debuut Alas I Cannot Swim leverde de piepjonge Britse singer-songwriter echter een buitengewoon fraai en krachtig visitekaartje af. Alas I Cannot Swim bleek een pure en goudeerlijke plaat met vooral uiterst sobere folksongs. Het bleken al snel folksongs die zich, met name vanwege de expressieve vocalen van Laura Marling, met gemak wisten te onderscheiden van die van de concurrentie en die ook nog eens steeds nadrukkelijker bleven hangen. Het was dan ook niet meer dan terecht dat Alas I Cannot Swim door een breed publiek werd omarmd en Laura Marling werd toegelaten tot de eredivisie van de vrouwelijke singer-songwriters. Het heeft de druk op haar tweede plaat waarschijnlijk flink opgevoerd, maar daar is op I Speak Because I Can eigenlijk niet zoveel van te merken. I Speak Because I Can is een zelfverzekerde plaat van een meisje met gitaar dat inmiddels een volwassen vrouw met gitaar is geworden. Op haar tweede plaat borduurt Laura Marling aan de ene kant voort op haar zo succesvolle debuut, maar slaat ze aan de andere kant nieuwe wegen in. Naast sobere en bijna minimalistische folksongs staan er op I Speak Because I Can immers ook flink wat songs die meer zijn aangekleed dan we van Laura Marling gewend zijn. Wanneer Laura Marling kiest voor een rijkere instrumentatie en een vollere productie en bovendien wat krachtiger aanzet, kan haar stem de teugels laten vieren, wat de plaat als geheel zeker ten goede komt. Waar ik Alas I Cannot Swim vooral gedoseerd tot me nam, is I Speak Because I Can een plaat die je makkelijk in één keer kunt beluisteren of als het moet zelfs meerdere keren achter elkaar. Het zijn de sober uitgevoerde folksongs die wat mij betreft de meeste indruk maken, maar ook de veel voller klinkende songs zijn inmiddels begonnen aan een nauwelijks te stuiten opmars. Omdat we Laura Marling inmiddels kennen, maakt I Speak Because I Can misschien niet zoveel indruk als haar debuut, maar als je de plaat vaker hoort wordt hij beter en beter. Laura Marling blijkt op haar tweede plaat uitgegroeid tot een bijzonder getalenteerd en veelzijdig singer-songwriter, die meerdere typen songs naar haar hand kan zetten en de luisteraar onderweg ook nog eens diep kan raken. Van een op zijn minst bijzonder eendje is Laura Marling in nauwelijks twee jaar tijd uitgegroeid tot een prachtige zwaan, waar we nog heel veel plezier van gaan hebben. Erwin Zijleman

15 maart 2010

Broken Bells - Broken Bells

Brian Burton, oftewel Danger Mouse, kennen we van zijn inmiddels legendarische Grey Album (een mash-up van The White Album van The Beatles en The Black Album van Jay-Z), als lid van Gnarls Barkley en als producer van onder andere Gorillaz, Beck en The Black Keys. Vorig jaar maakte hij met de vorige week overleden Sparklehorse voorman Mark Linkous het prachtige Dark Night Of The Soul (dat deze zomer eindelijk officieel zal worden uitgebracht) en nu duikt Burton op met James Mercer; de voorman van de Amerikaanse band The Shins, waarvan we na drie prachtplaten op rij helaas al een tijdje niets meer gehoord hebben. Samen noemen ze zich Broken Bells en het titelloze debuut van dit gelegenheidsduo ligt deze week in de winkel. Bij samenwerkingsprojecten van twee muzikanten van naam zijn er drie scenario’s denkbaar. 1+1=1 als één van de twee muzikanten ondersneeuwt, 1+1=2 wanneer beide muzikanten nadrukkelijk hun eigen ding doen en 1+1=3 wanneer beide muzikanten elkaar weten te inspireren tot grootse daden. Het debuut van Broken Bells valt wat mij betreft in de betrekkelijk zeldzame laatste categorie. Direct bij eerste beluistering valt op hoe mooi het debuut van Broken Bells is geproduceerd; iets wat gezien de staat van dienst van Danger Mouse en de bijdragen van de prachtige strijkers van filmcomponist Daniele Luppi eigenlijk geen verrassing is. Ook in muzikaal opzicht weten Danger Mouse en James Mercer echter het beste in elkaar naar boven te halen. Waar de muziek van The Shins in de loop van de jaren wat zwaarder en donkerder is geworden, is de muziek van Broken Bells opgewekt en lichtvoetig. Mercer heeft nog altijd patent op onweerstaanbare popsongs, die meer dan eens geïnspireerd blijken door het werk van The Beach Boys, maar door de bijzondere productie en afwijkende instrumentatie klinkt het totaal anders dan we van hem gewend zijn. Het debuut van Broken Bells is een gevarieerde plaat die net zo makkelijk het muzikale erfgoed van Brian Wilson bewaakt als flirt met filmmuziek en beats. De songs van Broken Bells liggen vrijwel zonder uitzondering lekker in het gehoor, maar gaan het experiment of onverwachte muzikale uitstapjes of wendingen geen moment uit de weg. Het zorgt er voor dat het debuut van Broken Bells een plaat is geworden die op vele momenten goed tot zijn recht komt en steeds weer een net iets andere uitwerking heeft. Het ene moment laat je je genadeloos verleiden door de zoveelste briljante popsong van James Mercer of zijn geweldige vocalen, het volgende moment probeer je de bijzondere vondsten van Danger Mouse te doorgronden, om je zelf uiteindelijk compleet te verliezen in zoveel muzikaal vakmanschap. Het levert een debuut op dat naar veel en veel meer smaakt. Het feit dat James Mercer en Danger Mouse inmiddels al weer de studio in zijn gedoken is daarom minstens net zo goed nieuws als de release van deze opvallende en bij vlagen zelfs opzienbarende plaat. Erwin Zijleman

14 maart 2010

Anaïs Mitchell - Hadestown

De Amerikaanse singer-songwriter Anaïs Mitchell maakte tot dusver twee platen: Het veelbelovende debuut Hymns for the Exiled uit 2004 en de plaat waarmee ze de belofte volledig waar maakte; The Brightness uit 2007. Het zijn platen die duidelijk zijn geïnspireerd door het werk van Ani DiFranco, op wiens Righteous Babe Records Anaïs Mitchell haar platen tegenwoordig uitbrengt, maar die ook eigenzinnig genoeg zijn om de Amerikaanse haar eigen plekje in de singer-songwriter scene te geven. Dat plekje eist Anaïs Mitchell nog iets nadrukkelijker op met haar derde plaat Hadestown. Hadestown is een conceptplaat die, gegoten in de vorm van een folkopera, het uit de Griekse mythologie stammende liefdesverhaal van Orpheus en Eurydice naar het Amerikaanse platteland haalt. Door de prominente rol van gastmuzikanten is Hadestown veel minder intiem dan de vorige platen van Anaïs Mitchell en is het geluid duidelijk anders. Het zijn overigens niet de minsten die bijdragen aan Hadestown, want de plaat bevat bijdragen van onder andere Justin Vernon (Bon Iver), Ani DiFranco, Greg Brown en Ben Knox Miller (The Low Anthem). Ondanks de kwaliteiten van de cast moest ik wel even wennen aan Hadestown. Ik ben geen liefhebber van musicals, ook niet als je ze folkopera’s noemt, en had in eerste instantie vooral associaties met de K3 musical “De drie biggetje”, die ik ooit eens als bereidwillige ouder bij heb moeten wonen. Eenmaal gewend aan het afwijkende muzikale concept begon Hadestown me echter steeds meer te raken. Het blijft muziek die vast veel leuker is als je de folkopera op de planken kunt bewonderen, maar ook op de plaat blijft Hadestown overeind. Op Hadestown bestrijken Anaïs Mitchell en haar muzikale medestanders een breed palet aan stijlen en maken ze Amerikaanse rootsmuziek in de allerbreedste zin van het woord, variërend van stokoud tot eigentijds. Door de grote verscheidenheid aan stijlen, de uiteenlopende stemmen en het theatrale karakter van de meeste songs, is Hadestown eigenlijk geen echte Anaïs Mitchell plaat, maar meer een plaat van een gelegenheidsband waarin, naast Anaïs Mitchell, Justin Vernon de hoofdrol speelt. Op de derde plaat van de Amerikaanse zullen we dus nog even moeten wachten, maar na het horen van het op zijn minst grappige en onderhoudende Hadestown is mijn vertrouwen in deze derde plaat alleen maar gegroeid en bewijst Anaïs Mitchell andermaal over hoeveel talent ze beschikt. Erwin Zijleman

12 maart 2010

O.S.T. - Crazy Heart

De uitreiking van de Oscars is ook dit jaar weer grotendeels langs me heen gegaan, al kijk ik altijd toch even stiekem wie het beeldje voor de Best Original Song in de wacht heeft gesleept. In het recente verleden bevonden zich onder de genomineerden immers persoonlijke favorieten als Aimee Mann, Elliott Smith, Allison Moorer en Paul McCartney, terwijl onder andere Bruce Springsteen, Bob Dylan, Randy Newman, Melissa Etheridge en zelfs Glen Hansard en Markéta Irglová daadwerkelijk met het beeldje naar huis gingen. Dit jaar ging de Oscar voor Best Original Song naar Ryan Bingham en T-Bone Burnett, die The Weary Kind bijdroegen aan de soundtrack voor de film Crazy Heart. Nu heb ik deze soundtrack al een tijdje liggen, maar op één of andere manier kwam ik er maar niet toe om er naar te luisteren. De Oscar gaf me het beruchte zetje in de rug en hiervoor kan ik het beeldje alleen maar dankbaar zijn. De soundtrack bij de film Crazy Heart blijkt immers veel mooier en urgenter dan ik tot dusver had verwacht. De Crazy Heart Soundtrack bestaat eigenlijk uit twee delen. Aan de ene kant zijn er songs uit de oude doos van onder andere Waylon Jenning, Townes van Zandt, Buck Owens, Sam Phillips en Lightning Hopkins. Daar is niets mis mee, maar een beetje liefhebber heeft ze natuurlijk al lang in huis. Aan de andere kant zijn er nieuwe songs die worden uitgevoerd door singer-songwriter Ryan Bingham en acteurs Jeff Bridges en Colin Farrell. Om niets aan het toeval over te laten is voor de nieuwe songs een blik ouwe rotten opengetrokken, waaronder Buddy Miller, Greg Leisz, Joel Guzman, T-Bone Burnett , Jay Bellerose, Dennis Crouch, Patrick Warren en de vorig jaar overleden Stephen Bruton, aan wie de soundtrack is opgedragen. In muzikaal opzicht staat de Crazy Heart soundtrack dan ook als een huis. T-Bone Burnett en Stephen Bruton tekenden gezamenlijk voor de productie en het merendeel van de nieuwe songs. Dat Ryan Bingham prima songs af kan leveren is geen verrassing. De man maakte de afgelopen jaren twee geweldige soloplaten en tekent met The Weary Kind voor de mooiste song op deze soundtrack. Dat Jeff Bridges en Colin Farrell zich staande houden is verrassender. Acteurs die kunnen zingen zijn net zo zeldzaam als muzikanten die kunnen acteren, maar met name Jeff Bridges blijkt een getalenteerd zanger die op de cover van deze soundtrack niet alleen lijkt op Kris Kristofferson, maar ook zo klinkt. Het levert uiteindelijk een soundtrack op met rauwe en doorleefde rootsmuziek, die goed is voor een aangename wandeling langs Memory Lane, maar die ook goed is voor een portie nieuwe Amerikaanse rootsmuziek van een niveau dat slechts weinigen in dit genre gegeven is. The Weary Kind kreeg terecht een Oscar; de complete soundtrack verdient een plekje in de cd-speler van iedere liefhebber van de betere Amerikaanse rootsmuziek. Erwin Zijleman

11 maart 2010

Quasi - American Gong

Het vanuit Portland, Oregon, opererende duo Quasi bestaat inmiddels zo’n 17 jaar. Sam Coomes en Janet Weiss (tevens actief in Sleater-Kinney) maakten in die 17 jaar zeven platen, deels als echtpaar, maar inmiddels zijn ze al weer geruime tijd gescheiden. Het zijn platen die stuk voor stuk zijn bejubeld door de critici, maar desondanks ontbreekt het werk van Quasi in menige, goed gevulde, platenkast. Ook het onlangs verschenen American Gong krijgt tot dusver nog niet al teveel aandacht en dat is jammer. Ook American Gong is immers weer een uitstekende plaat, die prima past in het inmiddels indrukwekkend te noemen oeuvre van het Amerikaanse tweetal. American Gong is qua niveau een typische Quasi plaat, maar klinkt hier en daar toch ook anders dan zijn voorgangers. Waar Quasi op haar vorige platen vooral nogal elementair klinkende muziek maakte, heeft American Gong een voller en dynamischer geluid. Dat heeft deels te maken met de toetreding van Joanna Bolme (die eerder in de band van Stephen Malkmus speelde) als extra bandlid, maar ook Sam Coomes en Janet Weiss doen er op American Gong hier en daar een schepje bovenop. American Gong klinkt energiek, intens en opvallend fris voor muzikanten die al zo lang samen spelen. De kracht van de muziek van Quasi is meteen ook haar commerciële zwakte. Ook American Gong is af en toe behoorlijk ongrijpbaar en schotelt je net zo makkelijk een toegankelijk popliedje als een loodzware jam voor. Het is muziek die net zo aangenaam rammelt als de lo-fi in haar hoogtijdagen, maar wat mij betreft een stuk minder vrijblijvend is. Quasi maakt platen die zich in eerste instantie slechts sporadisch opdringen, maar wanneer je eenmaal gewend bent aan de muziek van de band en je openstelt voor een intense en gevarieerde luistertrip, blijkt ook American Gong weer een hoogstaande plaat vol frisse en gedreven popmuziek. Het is muziek die niet alleen opvalt door de variatie, maar ook door het prima gitaarwerk en het originele en avontuurlijk klinkende geluid. Het is een geluid dat haar inspiratie net zo makkelijk bij Fleetwood Mac, Pavement, Neil Young’s Crazy Horse als Built To Spill haalt en al deze invloeden op geheel eigen wijze verwerkt. Het levert een plaat op waar liefhebbers van frisse en avontuurlijke popmuziek eigenlijk niet omheen kunnen. Helemaal zonder risico is het beluisteren van American Gong vervolgens niet. Wanneer de muziek van Quasi immers naar meer smaakt zijn er nog zes prima platen beschikbaar waarvoor in de buidel kan worden getast. Erwin Zijleman

10 maart 2010

Turin Brakes - Outbursts

Turin Brakes liftte ooit handig mee op het succes van de New Acoustics Movement, maar verdween uit het zicht toen de belangstelling voor de “nieuwe” akoestische muziek al snel weer wegebde. Iedereen die de band is blijven volgen, weet dat Turin Brakes sinds haar stevig bejubelde, maar achteraf bezien zeker niet opzienbarende debuut The Optimist LP (2001) nog drie platen maakte: Ether Song (2003), Jackinabox (2005) en Dark On Fire (2007). Het met dromerige en psychedelische akoestische pop gevulde Ether Song reken ik tot de betere platen van het afgelopen decennium. Het opeens stevig rockende en met invloeden uit de postpunk en new wave opgetuigde Dark On Fire viel drie jaar geleden juist vies tegen. Met Outbursts neemt Turin Brakes gelukkig weer afstand van het geluid van Dark On Fire en keert het terug naar de creatieve hoogtijdagen van de band, overigens zonder de muziek van Ether Song nauwgezet te reproduceren. De elektrische gitaren zijn weer veilig opgeborgen; de flirts met postpunk niet meer dan een vage herinnering. Outbursts staat vol met de rijk georkestreerde, licht psychedelische en opgewekt klinkende popmuziek die we kennen van Turin Brakes. Het is voornamelijk akoestische popmuziek waarin met name de strijkers af en toe flink aanzwellen, maar pompeus wordt het gelukkig nergens. Net als op Ether Song maakt Turin Brakes op Outbursts betoverende popmuziek die aangenaam voortkabbelt, maar niet snel zal vervelen. Waar de verwoestende tornado op de cover stevige muzikale uitspattingen suggereert, is Outbursts een plaat die eerder past bij een vriendelijk lentezonnetje, ontluikende bloemetjes en dartelende lammetjes. Turin Brakes maakt weer “feel good music” zoals Crowded House die wel eens kon maken, al zijn er ook wel invloeden van onder andere Coldplay, Radiohead en U2 te ontdekken in de muziek van Turin Brakes. Iedereen die Dark On Fire wel kon waarderen zal Outbursts waarschijnlijk te gepolijst en te sloom vinden. Iedereen die, net als ik, nog altijd een zwak heeft voor Ether Song zal Outbursts daarentegen omarmen als een verloren zoon. Zo goed als Ether Song is Outbursts misschien nog niet, maar Turin Brakes is absoluut weer op de goede weg met een plaat die voorlopig alleen maar beter wordt. Erwin Zijleman

09 maart 2010

Kaki King - Junior

Kaki (Katherine) King maakte in eerste instantie vooral naam als gitarist. Ze was de eerste vrouw die door Rolling Stone het predicaat “Guitar God” kreeg opgeplakt en werd de hemel in geprezen door flink wat collega’s die zelf ook een aardig riedeltje gitaar kunnen spelen. Sinds Kaki King haar stem ontdekte op haar derde plaat Until We Felt Red (2006) heeft ze echter ook aansluiting gevonden bij het legioen vrouwelijke singer-songwriters. Dat leverde naast het uitstekende Until We Felt Red ook het bijna even sterke Dreaming Of Revenge (2008) op. Inmiddels zijn we weer twee jaar verder en ligt de derde plaat van Kaki King nieuwe stijl in de winkel. Junior is net als zijn voorgangers een plaat met werkelijk briljant gitaarwerk, maar is veel meer dan dat. Op Junior staan de songs centraal en wordt het gitaarwerk gebruikt om deze songs naar een hoger plan te tillen. Het zijn songs waarin Kaki King meerdere, nogal uiteenlopende genres verkent. De rond zonder uitzondering fascinerende en bij vlagen bloedstollend mooie gitaarloopjes opgebouwde songs zijn soms behoorlijk experimenteel, maar neigen net zo makkelijk naar postrock, minimal music of progrock als naar folk, jazz, rock of pure (dream)pop. Vergeleken met haar vorige platen is Kaki King op Junior met meer overtuiging gaan zingen, waardoor haar muziek evenwichtiger is gaan klinken. Hier en daar neigt het wat naar het werk van Ani DiFranco, maar ook Juliana Hatfield is relevant vergelijkingsmateriaal, zeker wanneer Kaki King lekker dromerig zingt en dit contrasteert met lekker rauw gitaarwerk. Junior heeft, zeker vergeleken met zijn voorgangers, een lekker vol geluid waarin veel moois te ontdekken valt. Het is een plaat die niet altijd even makkelijk in het gehoor ligt, al verliest Kaki King de song met een kop en een staart op Junior gelukkig maar zelden uit het oog. Waar Kaki King op haar vorige twee platen duidelijk zocht naar een nieuw geluid, heeft ze dit op Junior gevonden. Het is een geluid waarin haar fenomenale gitaarwerk een plekje heeft gevonden, maar waarin Kaki King ook vele andere eieren kwijt kan. Het levert een veelzijdige en betoverende plaat van een bijzonder hoog niveau op, die laat horen dat de muziek van Kaki King niet langer alleen aan de fijnproevers besteed is. Erwin Zijleman

08 maart 2010

Johnny Cash - American VI: Ain't No Grave

Het is later dit jaar al weer 7 jaar geleden dat Johnny Cash overleed. Het een paar jaar na zijn dood verschenen American V: A Hundred Highways leek een prachtig slotakkoord van zijn samenwerking met producer Rick Rubin, maar omdat Rubin destijds al aangaf dat er nog het een en ander in het vat zat, kwam het deze maand verschenen American VI: Ain't No Grave niet helemaal als een verrassing. Het leek me op voorhand een riskante zet. De American Recordings serie bestond tot voor kort uit vijf unieke platen, die moeten worden gerekend tot de vele hoogtepunten binnen het bijzonder omvangrijke oeuvre van Johnny Cash. De eerste verhalen over het met restopnamen gevulde zesde waren ook niet erg positief, maar daar begrijp ik eerlijk gezegd niet zoveel van. Op American VI: Ain't No Grave gaan Cash en Rubin verder waar ze op American V: A Hundred Highways eindigden en vertolkt Johnny Cash wederom op prachtige en bijzonder indringende en bezielde wijze het werk van anderen. De opnamen op American VI: Ain't No Grave stammen uit dezelfde periode als die op zijn voorganger. Het was in de periode dat Johnny Cash onverwacht afscheid had moeten nemen van zijn vrouw June en zijn eigen einde voelde naderen (hij overleed uiteindelijk drie maanden na het voltooien van de opnamen). American VI: Ain't No Grave is een donker en stemmig album waarop religie en de dood een voorname rol spelen. De repertoirekeuze is zoals altijd afwisselend en varieert van een redelijk nieuwe track van Sheryll Crow (Redemption Day) tot werk van generatiegenoten en soortgenoten (als Kris Kristofferson), een stokoude traditional en zelfs Hawaïaanse volksmuziek. American VI: Ain't No Grave bevat vergeleken met zijn voorgangers wat minder tracks die bekend zijn bij een breed publiek en de beste track komt dit keer van de hand van Johnny Cash zelf (het nog niet eerder uitgebrachte I Corinthians 15:55). Toch is het een plaat die uitstekend past in de American Recordings serie. Johnny Cash vertolkt het werk van anderen nog altijd met hart en ziel en slaagt er keer op keer in om er zijn eigen songs van te maken. Net als op American V klinkt Cash op American VI verzwakt, maar op een of andere manier geeft dit de vocalen op deze plaat alleen maar extra lading en kracht. Net als zijn vijf voorgangers laat American VI: Ain't No Grave horen dat Johnny Cash tot vlak voor zijn dood muziek maakte die er toe deed, waarmee hij de matige platen die hij gedurende de jaren 70 en 80 maakte ruimschoots compenseerde. American VI: Ain't No Grave voegt door het uiterst sobere karakter en de zware thematiek bovendien wat toe aan de platen die eerder in de American Recordings serie verschenen. Valt er dan helemaal niets te klagen? Jawel, American VI: Ain't No Grave bevat maar net 30 minuten muziek. Het is gelukkig wel muziek van een niveau dat slechts aan weinig muzikanten is gegeven. American VI: Ain't No Grave doet Johnny Cash wederom recht en dat is geen geringe prestatie. Erwin Zijleman

07 maart 2010

Amy MacDonald - A Curious Thing

Toen in de herfst van 2007 het debuutalbum van Amy MacDonald verscheen voorspelde ik haar op de site van VelvetMusic.NL direct een mooie toekomst. Deze liet in eerste instantie even op zich wachten, maar uiteindelijk kreeg de Schotse singer-songwriter met This Is The Life precies wat ze verdiende. Door het succes van haar debuut heeft de tweede plaat van Amy MacDonald even op zich laten wachten, maar deze week lag A Curious Thing dan eindelijk in de winkel. A Curious Thing is de lastige tweede plaat die volgt op een zeer succesvol debuut. Het is een plaat die zal moeten vechten tegen torenhoge verwachtingen, stapels vooroordelen en de kritiek waarmee succesvolle muzikanten over het algemeen helaas worden bejegend. Het heeft de druk op Amy MacDonald waarschijnlijk flink opgevoerd, maar hier is op A Curious Thing eigenlijk niet zoveel van te merken. Waar veel succesvolle debutanten zijn bezweken aan de zware druk die op de lastige tweede plaat lag, klinkt Amy MacDonald op A Curious Thing zelfverzekerd en ontspannen. De nuchtere Schotse doet op haar tweede plaat gewoon weer haar eigen ding en heeft een plaat afgeleverd die naadloos aansluit op This Is The Life, maar ook wel degelijk nieuwe wegen in slaat. Over het algemeen is, het in de studio van Paul Weller opgenomen, A Curious Thing wat steviger en moderner dan This Is The Life. This Is The Life was een plaat met een 70s-gevoel waarin akoestische folk en pop domineerden; A Curious Thing is meer een plaat van deze tijd en flirt nadrukkelijk met een wat meer rockgeoriënteerd en voller klinkend geluid, waarin stevige hooks, epische songstructuren en bakken strijkers niet worden geschuwd. In muzikaal opzicht zijn er misschien verschillen tussen This Is The Life en A Curious Thing, maar tegelijkertijd is A Curious Thing een plaat met het inmiddels uit duizenden herkenbare Amy MacDonald geluid. Het is een geluid dat nog altijd wordt gedragen door Amy MacDonald’s warme en krachtige stem, haar aanstekelijke schotse tongval en haar vermogen om popsongs te schrijven die al na één keer horen in het brein zijn genesteld. Hoewel ik zeer gecharmeerd was van het kampvuurgeluid van This Is The Life, vind ik A Curious Thing over het algemeen genomen een betere plaat dan het zo succesvolle debuut van Amy MacDonald. A Curious Thing laat een afwisselender geluid horen en bevat meer songs die ook na meerdere keren horen overeind blijven. Amy MacDonald is op A Curious Thing volwassen geworden en uit dit zowel in vocaal, compositorisch als tekstueel opzicht. A Curious Thing is een leuke plaat die je voor iedereen op kunt zetten, maar die ook wel degelijk over de nodige inhoud beschikt. Iedereen die heeft voorspeld dat Amy MacDonald wel eens een eendagsvlieg zou kunnen zijn, moet ik teleurstellen; Amy MacDonald toont zich op A Curious Thing in alle opzichten een blijver. Erwin Zijleman

05 maart 2010

John Hiatt - The Open Road

De Amerikaanse singer-songwriter John Hiatt heeft inmiddels zo’n 20 platen op zijn naam staan, maar ondanks mijn grote respect voor zijn muzikale staat van dienst, zitten er niet veel platen tussen die ik mee zou nemen naar een onbewoond eiland. John Hiatt debuteerde halverwege de jaren 70 met het veelbelovende Hangin' Around The Observatory, maar wist de belofte pas waar te maken met het in 1987 verschenen Bring The Family (met hierop het inmiddels doodgedraaide Have A Little Faith In Me) en de wat mij betreft nog net iets betere opvolger Slow Turning uit 1988 . Na deze twee prachtplaten zakte John Hiatt ver weg. Gedurende de jaren 90 maakte hij geen enkele onmisbare plaat en ook in het nieuwe millennium wist Hiatt in eerste niet te overtuigen. Sinds zijn overstap naar New West Records heeft John Hiatt zijn oude vorm gelukkig langzaam maar zeker hervonden. Het in 2003 verschenen Beneath This Gruff Exterior was Hiatt’s meest overtuigende plaat sinds Slow Turning. De vergelijkbare opvolgers Master Of Disaster (2005) en Same Old Man (2008) lieten een stijgende lijn horen, waardoor met name Same Old Man aardig dicht in de buurt kwam van Hiatt’s twee beste platen uit de late jaren 80. Op het deze week verschenen The Open Road trekt John Hiatt de lijn van zijn vorige platen door en weet hij wederom de kwaliteit een beetje op te voeren. The Open Road is hierdoor een plaat geworden die zich kan meten met John Hiatt’s beste werk. The Open Road is een typische John Hiatt plaat. Invloeden uit de blues en rock staan centraal en worden gecombineerd met tal van andere invloeden varierend van invloeden uit de folk en country tot invloeden uit de jazz. Vergeleken met Same Old Man is The Open Road net wat steviger, al heeft de plaat ook zijn wat meer ingetogen momenten. Bijgestaan door leden van zijn vaste live-band, baant John Hiatt zich op geïnspireerde en doorleefde wijze door een elftal uitstekende songs, waarbij hij net zo makkelijk raakt aan Johnny Cash, Chuck Berry of Bob Dylan, maar uiteindelijk toch vooral John Hiatt blijft. John Hiatt heeft zich de afgelopen 23 jaar niet kunnen ontworstelen aan de eeuwige vergelijking met de platen uit zijn creatieve hoogtijdagen, maar heeft met The Open Road eindelijk een plaat gemaakt die deze vergelijking aan kan. Omdat het beetje extra gruis op zijn stembanden de vocalen van John Hiatt eigenlijk alleen maar ten goede is gekomen en hij in tekstueel en muzikaal opzicht misschien nog wel meer imponeert dan in het verleden, stop ik in het koffertje voor het onbewoonde eiland uiteindelijk toch nog een John Hiatt plaat. Het is niet Bring The Family of Slow Turning; van mij mag The Open Road mee. Meer hoef ik eigenlijk niet te zeggen over deze verassend sterke plaat van een singer-songrwiter die zo langzamerhand echt behoort tot de grootheden in het genre. Erwin Zijleman

04 maart 2010

Carolina Chocolate Drops - Genuine Negro Jig

Het Amerikaanse trio Carolina Chocolate Drops opereerde de afgelopen jaren wat in de marge, maar dat gaat de komende maanden absoluut veranderen. Op haar eerste plaat voor het aansprekende Nonesuch label is het trio immers gekoppeld aan niemand minder dan Joe Henry, die de afgelopen jaren onder andere Solomon Burke en Bettye Lavette tot geweldige platen wist te inspireren. Genuine Negro Jig is in muzikaal opzicht niet te vergelijken met Joe Henry’s eerdere productiewerk. Carolina Chocolate Drops maakt muziek die zich heeft laten inspireren door traditionele muziek uit het begin van de vorige eeuw en ver daarvoor. Het gaat om de zogenaamde “black string music”, die met name in de Zuidelijke staten van de VS erg populair was. Het is muziek die wordt gedragen door met name banjo en fiddle en vooral put uit stokoude folk, bluegrass, country en blues. Ik moest er in het begin eerlijk gezegd wel erg aan wennen. Carolina Chocolate Drops pretendeert weliswaar dat het de stokoude black string music op moderne wijze interpreteert, bijvoorbeeld door zich te vergrijpen aan Tom Waits’ Trampled Rose en zelfs het van R&B ster Blu Cantrell bekende Hit 'Em Up Style, maar het blijft toch behoorlijk traditionele muziek die zich niet zomaar naar de koude Nederlandse winter van 2010 laat transporteren. Inmiddels ben ik echter wel gewend geraakt aan de muziek van Carolina Chocolate Drops en vind ik Genuine Negro Jig steeds leuker en interessanter worden. Carolina Chocolate Drops vertolkt haar voornamelijk uit traditionals bestaande repertoire met veel enthousiasme en heeft inderdaad allerlei subtiele moderne accenten verstopt in haar muziek uit vervlogen tijden, waaronder accenten uit de soul en de jazz. Het snarenwerk is van hoge kwaliteit en ook in vocaal opzicht is er helemaal niets aan te merken op de muziek van het trio. Met name zangeres Rhiannon Giddens beschikt over een aansprekende en bijzonder soulvolle stem die zich steeds nadrukkelijker opdringt. Geheel naar verwachting heeft Joe Henry ook dit keer gezorgd voor een even smaakvolle als doeltreffende productie, waardoor Genuine Negro Jig langzaam maar zeker uitgroeit tot een hele leuke en een hele bijzondere plaat. Het is een plaat die weliswaar diep is geworteld in muziek uit een heel ver verleden, maar geef deze plaat een kans en hij laat ook in het heden het zonnetje schijnen. Genuine Negro Jig is nog niet het meesterwerk dat we van Carolina Chocolate Drops mogen verwachten, maar is absoluut een zonnige krent in de stevige winterpap. Erwin Zijleman

03 maart 2010

Jason & The Scorchers - Halycon Times

Het is moeilijk te geloven dat het dit jaar al weer 25 jaar geleden is dat Lost & Found, het debuut van Jason & The Scorchers, verscheen. De plaat sloeg destijds in als een bom. De mix van country, hardrock, punk en rock ’n roll die tegenwoordig gemeengoed is, was in 1985 goed voor een muzikale aardverschuiving en stond aan de wieg van een nieuw genre. De muziek van Jason & The Scorchers werd slechts in kleine kring op de juiste waarde geschat (al stond de band in 1985 wel op het Pinkpop podium), maar had in de jaren die volgden ongelooflijk veel invloed. De band profiteerde hier zelf nauwelijks van, want snel na het nauwelijks te overtreffen debuut viel de band uit elkaar en begon voorman Jason Ringenberg aan een solocarrière die uiteindelijk een aantal aardige singer-songwriter platen en (als Farmer Jason) een aantal misschien nog wel leukere kinderplaten op zou leveren. Halverwege de jaren 90 werd Jason weer even herenigd met zijn Scorchers en bleek het vuur nog niet gedoofd. De afgelopen jaren hebben we niet veel meer van Jason & The Scorchers gehoord, maar nu is er opeens weer een nieuwe plaat, Halycon Times. Halycon Times is een plaat die geen muzikale aardverschuiving zal veroorzaken. Op haar nieuwe plaat pakt de band de draad uit het verleden weer op en maakt het muziek die nog altijd het beste van country, punk, rock ’n roll en hardrock combineert. Ondanks de raakvlakken met de muziek uit het verleden doen Jason & The Scorchers op Halycon Times geen poging om Lost & Found nog eens dunnetjes over te doen. De band heeft nog altijd patent op lekkere rauwe rock ’n roll met een vleugje country, maar durft meer dan in het verleden gas terug te nemen, wat de dynamiek zeer ten goede komt. Waar Lost & Found je het gevoel gaf dat je getuige was van het ontstaan van een nieuw genre, voelt Halycon Times als een warm bad. De onbevangenheid van het debuut heeft plaats gemaakt voor muzikaal vakmanschap, maar gelukkig is dit nergens ten koste gegaan van de energie en passie die de muziek van Jason & The Scorchers uitstraalt. Het levert een aantal lekkere rauwe rocksongs op, die alleen maar extra kracht krijgen door de gevoelige snaar die Jason & The Scorchers tussentijds weten te raken. Halycon Times is een hele aangename en trefzekere plaat van een band die nog altijd in uitstekende vorm verkeert. Het is misschien geen plaat om heel druk over te doen, maar ondertussen hebben Jason & The Scorchers wel een plaat gemaakt waarvan Mick & Keith alleen maar kunnen dromen. Als Jan Smeets slim boekt hij Jason & The Scorchers alsnog voor Pinkpop 2010. Erwin Zijleman