31 augustus 2010

Dungen - Skit I Allt

De Zweedse band Dungen maakt inmiddels al weer bijna tien jaar lastig te doorgronden, maar tegelijkertijd betoverend mooie platen. Het heeft inmiddels één onbetwist meesterwerk (Ta Det Lugnt uit 2004) en een viertal platen die nauwelijks voor dit meesterwerk onder doen opgeleverd. Met het nu verschenen Skit I Allt (naar verluid Zweeds voor Fuck All) gaat Dungen verder op de weg die het bijna tien jaar geleden is ingeslagen en verrast de band wederom met een mix van rock, folk, pop, jazz en heel veel psychedelica. Door de Zweedse teksten is de muziek van Dungen al op voorhand ongrijpbaar, maar ook de bijzondere instrumentatie en songstructuren op Skit I Allt dragen weer nadrukkelijk bij aan deze ongrijpbaarheid, al maakt Dungen ook dit keer weer net zo makkelijk een toegankelijk popliedje als een psychedelisch hoogstandje. Het merendeel van de tracks op Skit I Allt is stevig verankerd in de psychedelica uit de jaren 60, maar net als zijn voorgangers zit ook deze Dungen plaat weer vol verrassende invloeden en wendingen, waardoor je de band met het etiket retro-psychedelica flink tekort doet. Skit I Allt is net als zijn voorgangers een typische Dungen plaat, maar toch klinkt ook deze weer anders dan zijn voorgangers. Waar het er de afgelopen jaren op leek dat Dungen wat meer de rock kant op zou gaan, hebben invloeden uit de rockmuziek op Skit I Allt weer wat aan terrein verloren en klinkt de typisch Zweedse folk nadrukkelijker door. Skit I Allt is bij vlagen een heerlijk dromerige plaat, maar het is vanwege de dynamiek en veelzijdigheid geen plaat om rustig bij weg te dommelen. Dungen maakt nog altijd muziek die niet door iedereen gewaardeerd zal worden, maar als je eenmaal bent gevallen voor deze band is de liefde in de meeste gevallen onvoorwaardelijk. Net als alle vorige keren heb ik ook aan Skit I Allt weer even moeten wennen, maar inmiddels is de plaat met net zo dierbaar als alle vorige platen van deze bijzondere Zweedse band. Het blijft overigens muziek waarover je niet moet lezen, maar die je moet horen. Vergeet dus snel deze recensie en haast je naar de MySpace site van Dungen (www.myspace.com/dungen), alwaar je in vogelvlucht door het intrigerende muzikale universum van deze Zweden wordt geleid. Erwin Zijleman

30 augustus 2010

John Mellencamp - No Better Than This

Op het gezegde “You never get a second chance to make a first impression” valt ook in de popmuziek weinig af te dingen. John Mellencamp maakte bijna 35 jaar geleden (!) een valse start met het onder de naam Johnny Cougar uitgebrachte Chestnut Street Incident en wordt daar tot de dag van vandaag op afgerekend. Nadat Mellencamp zich had omgedoopt tot John Cougar bleef het overigens nog een paar jaar kwakkelen met platen die het best kunnen worden getypeerd als overbodige en bijzonder zwak uitgevoerde Springsteen rip-off’s, maar met het in 1982 verschenen American Fool (met hierop de ook in Nederland uitgebrachte en redelijk succesvolle single Jack & Diane) liet Mellencamp voor het eerst horen wel degelijk over talent te beschikken. Met het in 1983 verschenen Uh-Huh maakte Mellencamp, die zich nog even John Cougar Mellencamp noemde, vervolgens zijn eerste echt goede plaat en sindsdien staat de Amerikaan garant voor kwaliteit, wat overigens prachtig is te horen op de zeer recent verschenen verzamelbox On the Rural Route 7609. Hoewel de kwaliteit van zijn platen de afgelopen 25 jaar behoorlijk constant is gebleven, is er in muzikaal opzicht flink wat veranderd. Waar Mellencamp in zijn jonge jaren vooral richtte op radiovriendelijke rockmuziek, maakt hij met name de afgelopen jaren platen die zich voornamelijk bewegen binnen de grenzen van de Amerikaanse rootsmuziek. Het onlangs verschenen en fraai verpakte No Better Than This is hier een goed voorbeeld van. Het door niemand minder dan T-Bone Burnett geproduceerde No Better Than This is in meerdere opzichten een bijzondere plaat. Zo werd de plaat opgenomen op diverse plaatsen met historische waarde (waaronder de fameuze Sun Studios en de hotelkamer waarop blueslegende Robert Johnson een song opnam) en werd voor deze opnamen een stokoude (en dus mono) bandrecorder gebruikt. Bij de opnamen liet Mellencamp zich begeleiden door ervaren studiomuzikanten (onder wie stergitarist Marc Ribot en drummer Jay Bellerose) en had producer T-Bone Burnett, zoals voor hem gebruikelijk, een stevige vinger in de pap. Rootsinvloeden staan centraal op Mellencamp’s nieuwe plaat en het betreft rootsinvloeden in de ruimste zin van het woord. No Better Than This citeert rijkelijk uit de archieven van de country, bluegrass, folk, blues en gospel, maar draait ook zijn hand niet om voor rock ’n roll, rockabilly en rootsrock. De instrumentatie is stemmig en veelzijdig en past prima bij de uitstekende zang van Mellencamp, die zich zo langzamerhand heeft ontwikkeld tot een singer-songwriter in de buitencategorie. No Better Than This laat zich beluisteren als een eerbetoon aan muzikale helden uit het verleden, maar bevat ook nadrukkelijk het stempel van John Mellencamp. Een ieder die Mellencamp nog kent uit de vroege jaren 80 zal ook bij Better Than This op enig moment weer moeten denken aan de vreselijke platen die Johnny Cougar ooit maakte, maar bij een jong publiek verdient John Mellencamp een onbevooroordeelde eerste indruk met zijn prachtige nieuwe plaat, waarmee het oude gezegde uit de eerste zin hopelijk toch nog enigszins gelogenstraft kan worden. Erwin Zijleman

29 augustus 2010

Ray LaMontagne and The Pariah Dogs - God Willin' & The Creek Don't Rise

In de herfst van 2004 horen we voor het eerst van de uit Nashua, New Hampshire, afkomstige singer-songwriter Ray LaMontagne. Zijn door Ethan Johns (Ryan Adams, Tift Merritt, Kings Of Leon) geproduceerde debuut Trouble wordt de hemel in geprezen door de critici en wordt omhelst door liefhebbers van Amerikaanse rootsmuziek. Trouble is zes jaar na dato nog altijd een briljante plaat; iets wat eigenlijk ook, en misschien zelfs nog wel in sterkere mate, geldt voor opvolgers Til The Sun Turns Black uit 2006 en Gossip In The Grain uit 2008. Op alle drie de platen staan de geweldige stem van Ray LaMontagne en de productionele vaardigheden van Ethan Johns centraal, maar ze klinken alle drie anders. Waar Trouble aansluit bij de gangbare rootsy singer-songwriter platen, laat Til The Sun Turns Black een atmosferisch en indringend geluid horen, terwijl Gossip In The Grain juist kiest voor een licht en veelzijdig geluid dat alle kanten op schiet. Op het samen met LaMontagne’s band The Pariah Dogs gemaakte God Willin' & The Creek Don't Rise is voor het eerst geen rol weggelegd voor Ethan Johns, maar de fantastische stem van Ray LaMontagne is gelukkig gebleven. Ook op God Willin' & The Creek Don’t Rise verenigt de Amerikaan weer het beste van Sam Cooke, Van Morrison en Tim Buckley en maakt hij indruk met even rauwe als soulvolle vocalen. De kwaliteit van de band is eveneens dik in orde. Pedal steel virtuoos Greg Leisz speelt zoals altijd de sterren van de hemel, gitarist Eric Heywood (Son Volt) kan in vele genres uit de voeten en de uit sessiemuzikanten Jay Bellerose (drums) en Jennifer Condos (bas) bestaande ritmesectie combineert degelijkheid en inventiviteit. De kwaliteit van de songs is zoals altijd op niveau, waardoor ook God Willin' & The Creek Don't Rise de boeken in kan als een prima Ray LaMontagne plaat. Het bij Ray LaMontagne thuis opgenomen God Willin' & The Creek Don't Rise is een ontspannen plaat met songs vol nogal uiteenlopende rootsinvloeden. De plaat opent met een flinke dosis funk, maar concentreert zich hierna vooral op invloeden uit de folk, country en soul; invloeden die ook op Trouble centraal stonden. Ondanks alle kwaliteit mist God Willin' & The Creek Don't Rise een deel van de magie van zijn voorgangers. Waar de productie van Ethan Johns altijd garant stond voor de slagroom op de taart, moet God Willin' & The Creek Don't Rise het hebben van de spontaniteit en het ontspannen gevoel van Ray LaMontagne’s debuut als producer. Het is een heel klein smetje op een desondanks nog altijd bovengemiddeld goede plaat. Erwin Zijleman

27 augustus 2010

Sleigh Bells - Treats

Sinds het Amerikaanse duo Sleigh Bells vorig jaar oktober debuteerde op het New Yorkse film- en muziekfestival CMJ, wordt het tweetal stevig gehyped. Op basis van alles wat ik de afgelopen maanden over het duo heb gelezen, was ik maar matig nieuwsgierig naar de muziek op Treats, het debuut van Sleigh Bells. Voor harde elektronische beats, scheurende metal gitaren en een bak vervormde herrie loop ik immers maar zelden warm, dus alleen de onschuldige popvocalen van zangeres Alexis Krauss zouden me over de streep kunnen trekken. Het verhaal achter Sleigh Bells is natuurlijk prachtig. Een mislukte hardcore gitarist (Derek Miller) werkt als ober in een restaurant. Hij raakt aan de praat met een klant en laat vallen dat hij op zoek is naar een zangeres voor een nieuwe band. De betreffende klant schuift vervolgens haar eigen dochter, een mislukte teenpop zangeres (Alexis Krauss), naar voren. Sleigh Bells is geboren en krijgt tot ieders verbazing in no time een platencontract bij het label van de Britse M.I.A. (N.E.E.T. Recordings). Een mooi verhaal is nog niet voldoende voor een goede plaat en ik ben er nog steeds niet uit of Sleigh Bells die nu heeft gemaakt of niet. Opvallend is Treats zeker. De muziek van Sleigh Bells is een combinatie van stevige gitaarriffs, vervormde elektronische beats, hiphop ritmes en krakende synths. In vocaal opzicht klinkt de muziek van Sleigh Bells een stuk braver, al kan Alexis Krauss ook genadeloos schreeuwen. Wanneer de gitaren wat gas terug nemen en Alexis Krauss haar teksten boos in de microfoon schreeuwt, heeft Treats wel iets van de muziek van M.I.A., maar het merendeel van de tracks heeft niet zoveel te maken met de muziek van de eigenzinnige Britse. Treats bevat een aantal behoorlijk perfecte popsongs, maar bevat ook een aantal tracks waarin ik nog steeds maar weinig structuur kan ontdekken. Treats van Sleigh Bells is absoluut een frisse en eigenzinnige plaat met een aantal geniale momenten, maar minstens net zo vaak heb ik het idee dat ik naar niemendalletjes of naar zinloos geklooi luister. Het is makkelijk om achter de Pitchforks van deze wereld aan te rennen, maar in het geval van Sleigh Bells doe ik dit niet. De lawaaipop van het tweetal is charmant en avontuurlijk, maar mist nog kwaliteit en consistentie om het inmiddels al vaak aan de plaat toegekende predicaat meesterwerk echt te verdienen. Treats is dankzij de eigenwijze aanpak en een aantal geweldige songs wel een klein krentje in de pop. Het is er bovendien een die in de toekomst nog wel eens voor grootse nakomelingen kan zorgen. Erwin Zijleman

26 augustus 2010

The Budos Band - III

Ik ben gek op lijstjes en bezoek dan ook vrijwel dagelijks de muziekpagina’s van metacritic (www.metacritic.com/albums). De lijst met de volgens de verzamelde Amerikaanse muziekcritici beste platen van het moment bevat over het algemeen niet heel veel platen die ik zelf reken tot mijn favorieten (al valt dat deze week erg mee), maar opent wel mijn oren voor genres die ik normaal gesproken negeer. Deze week viel mijn oog op III van The Budos Band. Vanwege de onbekendheid van de band in Europa en de toch wat suffe naam, zou ik zonder metacritic waarschijnlijk nooit naar deze band geluisterd hebben en ook het feit dat de band volledig instrumentale muziek maakt maakte me niet onmiddellijk enthousiast voor of nieuwsgierig naar de verrichtingen van de Amerikanen. III blijkt echter een hele aangename plaat, die anders is dan de meeste andere platen en op meerdere momenten goed tot zijn recht komt. III werd in slechts 48 uur tijd opgenomen, maar dat zegt niets over de kwaliteit van deze plaat. The Budos Band heeft in de Verenigde Staten een stevige live-reputatie opgebouwd en staat bekend om haar solide jamsessies. Ook op III klinkt de band als een geoliede machine waarvan alle onderdelen in perfecte harmonie functioneren. De muziek van The Budos Band is een mix van soul, funk, jazz en Afrobeat, waaraan ook invloeden uit de psychedelica en Latin zijn toegevoegd. The Budos Band bestaat uit een dozijn muzikanten, waarin blazers en percussionisten sterk vertegenwoordigd zijn, maar ook het gitaar- en orgelspel op III blijken na herhaalde beluistering van hoog niveau. The Budos Band zal live muziek maken die goed is voor een intens en langdurig feestje, maar op de plaat heeft de muziek van de band meerdere effecten. III is een plaat die soms aangenaam voortkabbelt maar verder weinig indruk maakt, is soms een plaat die het goed zal doen op een zomers feestje, maar is soms ook een plaat die je op het puntje van je stoel houdt en je steeds weer nieuwe dingen laat horen. Toen ik III voor het eerst hoorde vond ik het aangename niets aan de hand muziek, maar inmiddels ben ik behoorlijk onder de indruk van de instrumentals van de band. III is een broeierige plaat met dampende muziek vol Afrikaanse invloeden die herinnert aan de hoogtijdagen van Fela Kuti en zijn band. Technisch zit het allemaal razend knap in elkaar, maar het zijn de energie en de passie waarmee The Budos Band het op de plaat heeft gezet die III zo aangenaam en aansprekend maken. Dankzij metacritic heb ik er weer een plaat bij die ik liever niet had willen missen. De zoveelste. Erwin Zijleman

25 augustus 2010

Dr. John & The Lower 911 - Tribal

Dr. John (echte naam: Malcolm John Rebennack) debuteerde in 1968 met het inmiddels tot een klassieker uitgegroeide Gris-Gris. Daarvoor was hij al zo’n tien jaar actief in de muziekscene van New Orleans en ontwikkelde hij een eigen stijl die tot op de dag van vandaag mee gaat. Dr. John viert later dit jaar zijn 70e verjaardag, maar weet voorlopig van geen ophouden. Met name de laatste jaren maakt hij bovendien platen die niet onderdoen voor zijn meesterwerken uit de late jaren 60 en vroege jaren 70 (naast Gris-Gris vooral Dr. John's Gumbo uit 1972 en In the Right Place uit 1973). Dat gold voor het in 2006 verschenen Mercernary en het uit 2008 stammende City That Care Forgot en het geldt in misschien nog wel sterkere mate voor het onlangs verschenen Tribal. Thuisbasis New Orleans heeft het de laatste jaren zwaar en dit heeft Dr. John inmiddels geinspireerd tot drie memorabele platen. Ook op Tribal vind je verwijzingen naar de ramp die New Orleans al weer vijf jaar geleden trof en de politieke apathie die er op volgde, maar over het geheel genomen is het een minder politieke plaat dan zijn twee voorgangers. In muzikaal opzicht is er weinig tot niets veranderd. Dr. John maakt nog net als in zijn begindagen New Orleans voodoo muziek, zoals alleen hij die kan maken. Bijgestaan door zijn inmiddels bekende band The Lower 911 en muzikale gasten als Derek Trucks, Allen Toussaint en de eerder dit jaar overleden Bobby Charles, maakt Dr. John ook op Tribal weer bezwerende muziek vol invloeden uit de rhythm & blues, swamprock, funk, blues, rock ’n roll, jazz, zydeco en psychedelica. Dankzij het herkenbare pianospel en de minstens even herkenbare stem duurt het maar heel even voor je weet dat je te maken hebt met Dr. John, maar desondanks verveelt ook Tribal weer geen seconde. New Orleans mag de afgelopen jaren door diepe dalen zijn gegaan, maar Dr. John maakt nog altijd muziek waar je heel vrolijk van wordt. Toch is Tribal veel meer dan een bezwerende en soms zelf wat spookachtige feelgood-plaat. Ook op Tribal wordt geweldig gemusiceerd, staan songs die iets met je doen en worden ook nog eens mooie verhalen verteld. Dr. John heeft de pensioengerechtigde leeftijd al lang bereikt, maar zo lang hij platen van het niveau van Tribal blijft maken, hoop ik dat hij platen blijft maken tot hij er bij neervalt. Erwin Zijleman

24 augustus 2010

Tired Pony - The Place We Ran From

Ik heb nooit zoveel gehad met de muziek van Snow Patrol en ook de andere projecten van Snow Patrol voorman Gary Lightbody, waaronder het met leden van Mogwai en Belle & Sebastian aangevulde The Reindeer Section, wisten me nooit echt te overtuigen. Ik had op voorhand dan ook niet veel vertrouwen in Lightbody’s nieuwste project Tired Pony, maar na de plaat met enige tegenzin beluisterd te hebben, moet ik toegeven dat de muziek van de Schot me dit keer niet onberoerd laat. Voor het debuut van Tired Pony wist Gary Lightbody een aantal grote namen te strikken. Naast Lightbody duiken onder andere Iain Archer (die in begindagen van Snow Patrol deel uitmaakte van de band en sindsdien een aantal fraaie soloplaten afleverde), producer Jacknife Lee, Richard Colburn (Belle & Sebastian), Scott McCaughey (officieus R.E.M. lid) en R.E.M. gitarist Peter Buck op als bandleden, terwijl Zooey Deschanel (She & Him), M. Ward en Editors zanger Tom Smith gastbijdragen leveren. Met The Place We Ran From wilde Gary Lightbody eigenlijk een echte countryplaat maken, maar dat is maar ten dele gelukt. Het debuut van Tired Pony is een veelzijdige plaat met invloeden uit de rootsmuziek, maar ook volop invloeden uit de muziek van Snow Patrol. Het levert een cd op ruimtelijk klinkende songs die net zo makkelijk weghappen als de songs van Snow Patrol, maar die ook zijn voorzien van een interessanter instrumentarium en meer diepgang. Het absolute hoogtepunt van de plaat is het bloedstollende duet met Zooey Deschanel, Get On The Road, maar ook de meeste andere songs voldoen ruimschoots aan de verwachtingen. Tired Pony heeft zoals gezegd een nogal divers geluid, waarin kampvuurballades hand in hand gaan met stadionrock, traditionele rootsklanken en het soort muziek waarmee R.E.M. zichzelf op de kaart heeft gezet. Ondanks het feit dat de plaat al na twee weken op de band stond, klinkt The Place We Ran From nergens als een snel afgeraffeld tussendoortje. Het debuut van Tired Pony is een plaat waarop geïnspireerd en met hoorbaar plezier muziek van hoog niveau wordt gemaakt. Het is muziek die over de hele linie een ruime voldoende verdient, maar het zijn de paar uitschieters die de plaat echt interessant maken. The Place We Ran From is daarom misschien vooral een plaat die doet uitzien naar een opvolger, maar voldoet in de tussentijd ook prima als een lekker afwisselende plaat met muziek die de som der delen weet te overstijgen en bovendien steeds mooier wordende muziek laat horen. Erwin Zijleman

23 augustus 2010

David Gray - Foundling

De carrière van David Gray verloopt tot dusver bijzonder grillig. Zijn eerste drie platen krijgen totaal geen aandacht en verkopen daarom nauwelijks, maar met White Ladder groeit Gray vervolgens in no time uit tot de lieveling van de critici en een groot publiek, om met de platen die volgen vrijwel alle gewonnen sympathie weer net zo makkelijk te verspelen. Eerlijk gezegd begrijp ik daar niets van. In mijn ogen is David Gray geen muzikant met slechts één goede plaat, maar is het een muzikant die de afgelopen 7 jaar een indrukwekkend en behoorlijk constant oeuvre heeft opgebouwd. Waar David Gray bij de critici geen goed meer kon doen na White Ladder, leverde hij wat mij betreft met A New Day at Midnight (2002), Life in Slow Motion (2005) en Draw the Line (2009) drie platen af die niet of nauwelijks onder deden voor White Ladder. Het zijn platen die voortborduurden op White Ladder, maar veel meer deden dan slechts het reproduceren van het succesvolle geluid van deze zo bewierookte plaat. David Gray nam na Life In Slow Motion flink de tijd voor Draw The Line, maar keert nauwelijks een jaar na het verschijnen van deze plaat al weer terug met een nieuwe plaat. Foundling bestaat uit twee cd’s en bevat in totaal 19 tracks, die grotendeels uit de Draw The Line sessies komen. Toch is Foundling geen logisch vervolg op Draw The Line. Foundling is David Gray’s meest ingetogen plaat in jaren en moet het doen zonder de impulsen uit de elektronica die zijn vorige platen een modern en hitgevoelig geluid gaven. Foundling is wat meer een singer-songwriter plaat die vertrouwt op Gray’s stem en zijn vermogen om aansprekende en doorleefde songs te schrijven. De instrumentatie is met name op het eerste deel van de plaat sober maar spannend en geeft de herkenbare en wat betreft hele mooie stem van David Gray alle ruimte. Waar David Gray sinds White Ladder kon varen op speelse elektronica, staat hij er op Foundling weer alleen voor. Er zijn niet veel songs voor nodig om te concluderen dat David Gray in deze soberdere setting eigenlijk veel beter tot zijn recht komt. Foundling staat vol wonderschone popsongs die aan de ene kant klinken zoals je dat van David Gray verwacht, maar die aan de andere kant laten horen dat David Gray veel meer kan dan zijn vorige platen suggereerden. Natuurlijk zitten er tussen de 19 songs op Foundling wel een aantal die net wat minder indruk maken, maar de meeste songs op David Gray’s nieuwe plaat weten te overtuigen en te betoveren. De critici zullen het wel weer niks vinden en ook de meeste fans van White Ladder zullen niet terugkeren op het oude nest, maar de enkeling die de tijd zal nemen voor Foundling zal alleen maar kunnen concluderen dat David Gray zijn beste plaat tot dusver heeft gemaakt. Erwin Zijleman

22 augustus 2010

Eels - Tomorrow Morning

Na Blinking Lights And Other Revelations uit 2005 moesten we ruim vier jaar wachten op een nieuwe studioplaat van Eels, maar sindsdien strooit Mark Oliver Everett (roepnaam: E) bijna met platen. Het nu verschenen Tomorrow Morning voltooit de trilogie die een jaar geleden werd gestart met Hombre Lobo: 12 Songs of Desire en eerder dit jaar een vervolg kreeg met End Times. Hombre Lobo: 12 Songs of Desire en End Times waren nogal verschillende platen. Hombre Loco was een positief klinkende plaat met aan de ene kant een aantal ingetogen maar voor Eels begrippen opvallend lichtvoetige popsongs en aan de andere kant een aantal bijzonder rauwe rock- en bluessongs. End Times was daarentegen een aardedonkere plaat met bijna verstilde en van melancholie overlopende songs. Ook in thematisch opzicht waren de twee platen elkaars tegenpolen. Waar Mark Oliver Everett de liefde bezong op Hombre Loco, stond End Times in het teken van een beëindigde relatie. Mark Oliver Everett heeft de liefdesbreuk kennelijk snel overwonnen, want na één van de meest indringende breakup-platen die ik ken, komt Eels nu op de proppen met een behoorlijk opgewekte plaat: Tomorrow Morning. In tekstueel opzicht staan de twee platen lijnrecht tegenover elkaar, maar ook in muzikaal opzicht zijn er grote verschillen tussen End Times en Tomorrow Morning. Waar End Times uiterst sobere klanken liet horen en feitelijk een soloplaat van Mark Oliver Everett was, is Tomorrow Morning weer een echte bandplaat, waarop een voorname rol voor elektronica is weggelegd. Op Tomorrow Morning is veel aandacht besteed aan de arrangementen en wordt meer dan ooit gekozen voor behoorlijk uitbundige arrangementen. Naast flink wat elektronica draaft een vrouwenkoortje op en als Eels dan ook de xylofoon weer uit de kast haalt, weet je waar Tomorrow Morning je aan doet denken. Op Tomorrow Morning keert Eels deels terug naar het geluid van haar debuut Beautiful Freak. Storend is dat overigens niet, want Tomorrow Morning heeft weliswaar raakvlakken met het volgend jaar al weer 15 jaar oude debuut van de band, maar klinkt ook duidelijk anders en is daarom veel meer dan Beautiful Freak 2.0. Na het duidelijk anders klinkende Hombre Loco en het indringende End Times is Tomorrow Morning een plaat die in eerste instantie vooral vermaakt, maar het is vermaak van hoog niveau. Eels levert in een jaar tijd derhalve drie uitstekende platen af, wat maar weinig bands gegeven is. Het onderstreept nogmaals de klasse van Mark Oliver Everett. Erwin Zijleman

20 augustus 2010

Los Lobos - Tin Can Trust

Bij de naam Los Lobos keer ik bewust of onbewust terug naar een ver verleden. Naar de doorbraakplaat How Will The Wolf Survive? Uit 1984, naar de vele uitstekende concerten van de band gedurende de jaren 80 en 90 en natuurlijk naar de band’s meesterwerk Kiko uit 1992. Na Kiko volgden nog een aantal aardige platen en nog veel meer optredens, maar de magie van de beginperiode van de band leek op één of andere manier verdwenen. Die magie keerde de afgelopen jaren echter terug. Met Good Morning Aztlán (2002), The Ride (2004), The Town And The City (2006) en twee uitstekende live-platen wist Los Lobos haar toch al imposante oeuvre uit te breiden met een serie hele sterke platen. Het zijn platen die nu gezelschap krijgen van misschien wel de beste plaat van de band sinds Kiko, Tin Can Trust. Tin Can Trust is een typische Los Lobos plaat die het niet moet hebben van vernieuwing. Op Tin Can Trust doet Los Lobos wat het al bijna 30 jaar doet, maar het inmiddels beproefde recept is dit keer tot in de perfectie uitgevoerd. Tin Can Trust is een plaat waarop eigenlijk alles klopt. Er zijn maar een paar noten voor nodig om je mee te slepen in een serie prachtsongs die, zoals we van de band gewend zijn, de meest uiteenlopende invloeden bevatten. De voornamelijk Engelstalige songs (Tin Can Trust bevat slechts twee Spaanstalige songs) citeren nadrukkelijk uit de geschiedenis van de rock ’n roll, country, blues, folk, Tex Mex en Mexicaanse muziek en vermengen al deze invloeden tot de cocktail die we al zo lang kennen als Los Lobos. Los Lobos klinkt na al die jaren als een geoliede machine, maar Tin Can Trust laat horen dat ook de passie en onbevangenheid nog lang niet verdwenen zijn. Tin Can Trust klinkt, zoals vrijwel alle platen van Los Lobos, vooral aangenaam, maar de band kan je op haar nieuwe plaat ook tot tranen toe roeren of verrassen met songs met een behoorlijk donkere onderlaag. Los Lobos speelt op Tin Can Trust als een band in topvorm. Los Lobos is op haar nieuwe plaat niet alleen een hecht en oerdegelijk collectief, maar biedt ook ruimte aan individuele klasse en frivoliteiten. Het levert een plaat op die bruist en sprankelt als een jonge wijn, maar die ook moet rijpen en bezinken als een stokoude whisky. Ondanks de goede platen die Los Lobos de afgelopen jaren heeft gemaakt, bleef de geschiedenis van de band een blok aan het been. Met Tin Can Trust heeft Los Lobos dit blok van zich afgeschud en heeft het een plaat gemaakt die kan concurreren met de beste rootsplaten van het moment. Met Tin Can Trust is Los Lobos niet alleen terug van nooit weggeweest, maar lijkt het bovendien klaar voor een frisse start. De eerste klap die de band na deze frisse start uitdeelt, komt direct aan als een mokerslag. Erwin Zijleman

19 augustus 2010

Isobel Campbell & Mark Lanegan - Hawk

Isobel Campbell probeerde het na haar vertrek uit Belle & Sebastian met een nieuwe band (The Gentle Waves) en solo, maar trok toch vooral de aandacht met de platen die ze maakte met Mark Lanegan (Screaming Trees, Queens Of The Stone Age, The Gutter Twins, Soulsavers). Campbell en Lanegan maken inmiddels zo’n vier jaar platen en zijn na Ballad Of The Broken Seas uit 2006 en Sunday At Devil Dirt uit 2008 al weer toe aan hun derde duo plaat. Met hun eerste twee platen groeiden de Schotse zangeres en de Amerikaanse zanger uit tot de Nancy Sinatra en Lee Hazlewood van deze tijd; een vergelijking die ook op Hawk weer een aantal malen nauwelijks te onderdrukken zal zijn. Het is aan de andere kant een vergelijking die slechts ten dele op gaat, want ook op Hawk zijn Isobell Campbell en Mark Lanegan weer akelig veelzijdig. Invloeden uit de country, blues en folk worden moeiteloos afgewisseld met invloeden uit de jazz, soul, gospel, rock en pop en in al deze genres kunnen Isobel Campbell en Mark Lanegan uitstekend uit de voeten. Ook op Hawk tekent Isobell Campbell voor de songs en de productie, maar zonder Lanegan kan ze nog altijd niet. Het is het contrast tussen de zwoele vocalen van Isobell Campbell en de doorleefde strot van Mark Lanegan dat de vaak stemmige songs op Hawk iets extra’s geeft en ondanks het feit dat het recept inmiddels bekend is, sorteert ook de derde plaat van het tweetal weer maximaal effect. Net zoals op Ballad Of The Broken Seas en Sunday At Devil Dirt maakt Isobell Campbell ook op Hawk weer geen geheim van haar grenzeloze bewondering voor Bob Dylan, al wordt dit keer ook Townes van Zandt nadrukkelijk geëerd met maar liefst twee covers en heeft Hawk ook meer dan eens raakvlakken met de muziek van Leonard Cohen. Omdat Mark Lanegan’s agenda het afgelopen jaar overvol zat, heeft Isobell Campbell voor een tweetal tracks een beroep moeten doen op de Amerikaanse singer-songwriter Willy Mason. Mason doet dit niet onverdienstelijk, maar het is geen Mark Lanegan. Het zijn de songs waarin Mark Lanegan een hoofdrol speelt, met het buitengewoon soulvolle en meeslepende Come Undone en het stuwende Get Behind Me als hoogtepunten, die de meeste indruk maken en ze zijn stuk voor stuk wonderschoon. Hawk is een broeierige, stemmige en gepassioneerde plaat met zang om van te watertanden, een instrumentatie om je vingers bij af te likken en veelzijdige songs die voorlopig niet gaan vervelen. Het is dan ook te hopen dat de geruchten over een op handen zijnde breuk tussen Campbell en Lanegan nergens op gebaseerd zijn. Van platen als Hawk mogen er wat mij betreft immers nog veel en veel meer gemaakt worden. Erwin Zijleman

18 augustus 2010

Best Coast - Crazy For You

Crazy For You van Best Coast ligt al een tijdje op de stapel, want er zijn zo veel bandjes als Best Coast. Tenminste, dat dacht ik. Sinds openingstrack Boyfriend voor het eerst uit de speakers knalde heb ik een ongelooflijk zwak voor de tweede plaat van de band uit Los Angeles. Boyfriend laat direct horen wat de kracht van Best Coast is: eenvoudige maar onweerstaanbare gitaarriffs, simpele maar o zo aanstekelijke popliedjes en vooral de heerlijke vocalen van zangeres Bethany Cosentino. De muziek van Best Coast is hoorbaar beïnvloedt door de Phil Spector girlpop uit de jaren 60, maar heeft ook een graantje meegepikt van The Ramones, The Jesus And Mary Chain, The Raveonettes en Mazzy Star, om maar wat namen te noemen. Crazy For You doet me meer dan eens denken aan de ook al zo onweerstaanbare cd van de Dum Dum Girls, die eerder dit jaar verscheen (zie: dekrentenuitdepop.blogspot.com/2010/05/dum-dum-girls-i-will-be.html), maar beide platen zitten elkaar niet in de weg. Natuurlijk zijn het eenvoudige ingrediënten die Best Coast gebruikt in haar muziek en natuurlijk is het allemaal eerder gedaan, maar ondertussen is het bijna onmogelijk om deze plaat te weerstaan. Vergelijk het maar met een beproefd pastarecept dat misschien niet origineel is, maar ondertussen veel beter smaakt dan alle fusion-pasta’s met fancy ingrediënten en overdreven smaaksensaties. Vergeleken met de meeste andere bands die in dit genre opereren beschikt Best Coast over bijzondere songwriting skills. Vrijwel alle tracks op Crazy For You klinken als vergeten klassiekers uit een ver verleden, maar ook als potentiële zomer 2010 hits. Ook in muzikaal en vocaal opzicht is Best Coast net wat beter dan de concurrentie, waardoor Crazy For You zich steeds nadrukkelijker manifesteert als een plaat die er echt toe doet. Boven alles is Crazy For You van Best Coast echter een echte feelgood plaat. Ondanks al het liefdesverdriet dat Bethany Cosentino bezingt en de hier en daar aardedonkere gitaarwolken die overdrijven, is Crazy For You een plaat om heel erg vrolijk van te worden. Doe je zelf ook een plezier met deze verrassend sterke plaat; je krijgt er geen spijt van. Erwin Zijleman

17 augustus 2010

Wavves - King Of The Beach

Wavves debuteerde vorig jaar met twee vrijwel identiek verpakte platen, Wavves en Wavvves. Met name de laatste plaat wist nogal wat aandacht te trekken en zorgde ervoor dat Wavves, feitelijk een soloproject van Nathan Williams, door de alternatieve muziekpers werd binnengehaald als één van de sensaties van 2009. Ik hoorde het er persoonlijk niet aan af. Wavvves was wat mij betreft een behoorlijk rommelige plaat met surfpunk overgoten met gitaarherrie, waarop je flink moest zoeken naar de paar goede popsongs die er na enige gewenning wel op bleken te staan. Toen Nathan Williams vervolgens de druk niet aan bleek te kunnen en op de vuist ging met zijn bandleden, gaf ik geen cent meer voor de toekomst van Wavves. Nauwelijks een jaar later laat Nathan Williams, die zich tegenwoordig laat bij staan door de voormalige ritmesectie van de eerder dit jaar overleden Jay Reatard, horen dat ik het bij het verkeerde eind had. King Of The Beach is dan ook een andere plaat dan zijn twee voorgangers. Voor King Of The Beach dook Williams samen met zijn nieuwe bandleden de studio in met producer Dennis Herring (Modest Mouse, Counting Crows), die het wel erg rauwe en rammelende geluid van de eerste twee Wavves platen vervolgens net voldoende wist te polijsten en op te poetsen. King Of The Beach is nog altijd een rauwe en rammelende plaat, maar de goede popsongs die Nathan Williams wel degelijk in zich heeft komen dit keer wel aan de oppervlakte. King Of The Beach klinkt als de perfecte synthese van The Beach Boys, The Jesus And Mary Chain en Nirvana (Williams noemt King Of The Beach niet voor niets zijn Nevermind). Het is een plaat vol zonnige surfpop die is voorzien van een rauw randje noisepop. Ondanks het feit dat de muziek behoorlijk rammelt en zo nu en dan alles kanten op schiet, lijkt het alsof Wavves popsongs maakt die je na één keer horen meezingt. Uiteindelijk blijken ze hier net wat te eigenzinnig voor, maar heeft Wavves je wel te pakken. Waar de eerste twee platen van Wavves ruwe stenen waren waarin alleen de fijnproever iets van een diamant kon ontdekken, is King of The Beach een geslepen steen die flink wat van zijn pracht prijs geeft. Vorig jaar hoorde ik er niets in, maar met King Of The Beach heeft Wavves me alsnog overtuigd. Erwin Zijleman

16 augustus 2010

Mark Olson - Many Colored Kite

500 !
Dit is alweer de 500e recensie op de krenten uit de pop. Op naar de 1000.


Toen Mark Olson in 1995 The Jayhawks verliet, was het min of meer gedaan met deze band. The Jayhawks wisten het niveau van hun meesterwerken Hollywood Town Hall en Tomorrow The Green Grass na het vertrek van Olson nooit meer te benaderen. Olson trok zich met zijn toenmalige vrouw Victoria Williams terug in de Californische woestijn en liet slechts sporadisch iets van zich horen. De soloplaten die Mark Olson sinds zijn vertrek uit The Jayhawks maakte kregen niet veel aandacht, maar waren van hoog niveau. Olson’s voorlopige meesterwerk The Salvation Blues uit 2007 raakte wat mij betreft zelfs aan het niveau van de betere Jayhawks platen. Na de prima duoplaat met Jayhawks voorman Gary Louris (Ready For The Flood uit 2008), waarop de magie van The Jayhawks af en toe weer opdook, keert Mark Olson nu terug met Many Colored Kite. Het is na de tijdelijke samenwerking met Gary Louris weer een typische Mark Olson plaat, waarop geen concessies worden gedaan en Olson precies doet waar hij zelf zin in heeft. Many Colored Kite is een veel minder sombere plaat dan The Salvation Blues. Waar Olson op The Salvation Blues zijn breuk met Victoria Williams verwerkte middels een waar breakup album, is Many Colored Kite een optimistische plaat van een man die zijn leven weer op de rails heeft. In muzikaal opzicht spelen invloeden uit de countryrock uit de vroege jaren 70 nog altijd een belangrijke rol. De muziek van Gram Parsons, die zich net als Mark Olson terug trok in de Californische woestijn, speelde al een belangrijke rol op de vroege platen van The Jayhawks, maar hebben op de soloplaten van Mark Olson alleen maar aan terrein gewonnen. Wanneer Jolie Holland aanschuift voor een duet denk je bijna Gram Parsons en Emmylou Harris te horen, al zijn de stemmen van Olson en Holland duidelijk anders. Waar Mark Olson het leven tot dusver altijd door een ietwat donkere bril bekeek, is Many Colored Kite een bijna vrolijke plaat vol zonnige, soms bijna psychedelische klanken. Naast Jolie Holland duikt ook folk legende Vashti Bunyan op voor een duet, maar de meeste aandacht trekt Olson’s nieuwe partner Ingunn Ringvold, die beschikt over een heel wat toegankelijker stemgeluid dan Olson’s voormalige partner Victoria Williams. Het resultaat is een voor Mark Olson begrippen opvallend opgewekt klinkende plaat die wederom laat horen wie nu eigenlijk het creatieve brein achter The Jayhawks was. Erwin Zijleman

14 augustus 2010

Otis Taylor - Clovis People, Vol. 3

Otis Taylor was de 50 al gepasseerd toen hij zijn succesvolle bestaan als antiekhandelaar verruilde voor een onzeker bestaan als bluesmuzikant (in zijn jonge jaren maakte hij al eens de omgekeerde keuze). Direct vanaf de release van When Negroes Walked the Earth in 2000 bleek Taylor een enorme aanwinst voor het genre, zeker toen hij vervolgens met White African (2001) en Respect The Dead (2002) twee ware bluesklassiekers afleverde. Sindsdien maakt Otis Taylor ieder jaar een plaat en behoort deze plaat vervolgens vrijwel zonder uitzondering tot de beste bluesplaten van het betreffende jaar. Clovis People, Vol. 3 heet de man’s nieuwe plaat en ook dit is weer een hele mooie. Clovis People, Vol. 3 (naar de delen 1 en 2 zul je tevergeefs zoeken) is een typische Otis Taylor plaat, waarop zijn inmiddels herkenbare zang en gitaarspel centraal staan. De muziek van Otis Taylor borduurt nadrukkelijk voort op die van legendarische bluesmuzikanten als John Lee Hooker, Son House, Mississippi John, Lightnin' Hopkins en Charley Patton, maar Otis Taylor heeft de afgelopen tien jaar ook met succes gewerkt aan een eigen geluid, waardoor zijn muziek origineler en eigentijdser klinkt dan die van de meeste andere bluesmuzikanten. Ook Clovis People, Vol. 3 staat weer vol met songs die mooie, vaak politiek geëngageerde verhalen vertellen, valt op door atmosferische, soms zelfs wat hypnotiserende klanken en Afrikaans aandoende ritmes en loopt uiteraard over van melancholie en woede over al het leed en onrecht in de wereld. Otis Taylor laat zich op Clovis People, Vol. 3 bijstaan door flink wat muzikanten van naam en faam, onder wie gitarist Gary Moore, trompettist Ron Miles, pedal steel virtuoos Chuck Campbell en drummer Larry Thompson, maar het heeft, ondanks het duidelijk herkenbare gitaarwerk van Gary Moore, niet eens zoveel effect op het geluid van Otis Taylor. Ook in de deels akoestische en deels elektrische bluessongs op Clovis People, Vol. 3 is het immers Otis Taylor die uiteindelijk alle aandacht naar zich toe trekt. Waar voorganger Pentatonic Wars And Love Songs net iets minder was dan zijn beste platen, heeft Otis Taylor met Clovis People, Vol. 3 weer een plaat gemaakt die zich kan meten met zijn beste werk. Clovis People, Vol. 3 zal in het genre nauwelijks te overtreffen zijn dit jaar, maar dient ook ver daarbuiten te worden gerekend tot de meest indrukwekkende platen van het moment. Erwin Zijleman

11 augustus 2010

Zaz - ZAZ

In de Franse hypermarche’s gaan momenteel niet alleen baguettes en croissants als warme broodjes over de toonbank, maar is ook het debuut van de Franse zangeres Zaz niet aan te slepen. Direct bij eerste beluistering van deze plaat begreep ik waarom. Zaz maakt muziek die de zon doet schijnen. Doe de cd van Zaz in de cd-speler en de temperatuur stijgt een graad of tien, of zorgt juist voor een koel briesje wanneer het net wat te warm mocht worden. Zaz maakt zwoele en warmbloedige muziek, maar is zeker niet het typische Franse zuchtmeisje. Op haar debuut gaat Zaz uit van het traditionele Franse chanson en verrijkt ze dit chanson met invloeden uit de jazz, gipsy, Latin en Afrikaanse muziek. Het debuut van Zaz staat vol met sprankelende en vaak wat broeierige popliedjes. Het zijn popliedjes die vermaken door de aangename en toegankelijke instrumentatie, maar naar grote hoogten worden getild door de buitengewoon krachtige vocalen van Zaz. Met haar vocalen onderscheid Zaz zich het meest nadrukkelijk van het contingent zuchtmeisjes dat Frankrijk bevolkt. Waar het gemiddelde zuchtmeisje lieflijk fluistert of zwoel zucht, zijn de vocalen van Zaz vol vuur. Zaz toont zich op haar debuut een geweldig zangeres die in meerdere stijlen uit de voeten kan. Het vuur in haar vocalen en de persoonlijke teksten leveren zulke gepassioneerde songs op dat vrijwel alle songs op ZAZ iets urgents hebben. Dit is het duidelijkst in de songs die niet zo ver af liggen van de Franse chansons uit het verleden. Zaz vertolkt deze met zoveel kracht en emotie dat een vergelijking met Edith Piaf voor de hand ligt, maar ook de songs die meer de kant op gaan van de populaire jazz of wereldmuziek zijn stuk voor stuk voorzien van vocalen van hoog niveau. Naarmate je het debuut van Zaz vaker hoort gaan meer dingen in positieve zin opvallen. Zo blijkt de instrumentatie veel knapper in elkaar te steken dan je op het eerste gehoor zult vermoeden en is met name het gitaarwerk van een geweldig niveau. Ook de productie van deze plaat en de kwaliteit van de songs van Zaz dwingen steeds meer respect af. Het debuut van Zaz ontwikkelt zich hierdoor razendsnel van een heerlijke zomerplaat tot een plaat die in muzikaal en vocaal opzicht zeer tot de verbeelding spreekt. Met Zaz heeft Frankrijk een zangeres in handen die wereldwijd respect verdient. Dat ze dit doet met een plaat waarvan je de zomer in je kop krijgt is mooi meegenomen, maar het is slechts een heel klein deel van het verhaal van deze veelbelovende zangeres. Erwin Zijleman

10 augustus 2010

Rose - Les Souvenirs Sous Ma Frange

In Nederland lijken we de Franse zuchtmeisjes momenteel helemaal vergeten, maar in de Franse megasupermarkten zijn ze gelukkig nog altijd goed vertegenwoordigd. Met flink wat nieuwe namen en geen mogelijkheid om een cd te beluisteren was het in veel gevallen gokken, maar de tweede cd van de Française Rose verdween zonder ook maar een spoortje twijfel in de fors uitgevallen winkelwagen. Rose (echte naam: Keren Meloul) maakte met haar titelloze debuut een jaar of drie geleden immers een van de leukste en beste Franse platen van de laatste jaren. Op haar debuut maakte Rose muziek die duidelijk aansloot bij de muziek van de op dat moment razend populaire Franse zuchtmeisjes, al legde de Française wel duidelijk andere accenten. Dit deed ze door de inmiddels wel wat uitgekauwde Bossanova invloeden te vervangen door een veel breder muzikaal palet, dat zowel aansloot bij de Franse muzikale tradities als bij de Amerikaanse folk en West-Coast pop uit de jaren 60 en 70. Ook op haar tweede plaat Les Souvenirs Sous Ma Frange is Rose aan de ene kant weer een typisch Frans zuchtmeisje, maar aan de andere kant ook weer helemaal niet. Les Souvenirs Sous Ma Frange is net als zijn voorganger een plaat met voornamelijk akoestisch uitgevoerde songs die worden gedragen door zwoele en verleidelijke vocalen. Toch is Les Souvenirs Sous Ma Frange zeker geen kopie van de titelloze voorganger. Rose heeft op haar tweede plaat gekozen voor een veelzijdiger geluid en kiest bovendien vaker het experiment. Dat pakt niet altijd even goed uit. Waar het debuut van Rose werd gekenmerkt door een constante kwaliteit, is Les Souvenirs Sous Ma Frange wat meer een plaat van pieken en dalen. Omdat het aantal dalen beperkt is en de pieken wat hoger zijn dan het constante niveau van het debuut, krijgt ook de tweede plaats van Rose uiteindelijk een prima rapportcijfer. Rose toont zich op Les Souvenirs Sous Ma Frange niet alleen een prima zangeres, maar manifesteert zich ook nadrukkelijker als een eigenzinnig songwriter, waarmee ze zich schaart onder soortgenoten als Olivia Ruiz, Camille en Berry. Net als deze soortgenoten maakt Rose op haar tweede plaat muziek die aan de ene kant aangenaam voortkabbelt, maar aan de andere kant de fantasie prikkelt met verrassende wendingen en invloeden. Het levert wederom de soundtrack op van een even lome als inspirerende zomervakantie in Frankrijk. Franse zuchtmeisjes mogen even uit zijn, maar om de nieuwe Rose kan geen enkele muziekliefhebber heen. Erwin Zijleman

08 augustus 2010

The School - Loveless Unbeliever

Meerdere recensies hadden me gewaarschuwd voor Loveless Unbeliever van de Britse band The School, maar ik moest zo nodig eigenwijs zijn. Inmiddels weet ik twee dingen: 1. Loveless Unbeliever van The School is een bitterzoete zomerplaat van een niveau dat de afgelopen jaren alleen door bands als Belle & Sebastian en Camera Obscura werd gehaald en 2. The School heeft een plaat gemaakt die ik de komende weken of zelfs maanden niet meer uit mijn hoofd krijg, hoezeer ik ook mijn best ga doen. Opener Let It Slip bevat meteen alle elementen die de muziek van The School zo onweerstaanbaar maken: aanstekelijke gitaarloopjes, honingzoete melodieën, speelse strijkers, blazers en pianoriedeltjes, heerlijke koortjes, invloeden uit de girlpop van Motown en Phil Spector, invloeden van het eigen continent van Dusty Springfield en Sandy Shaw en boven alles de onweerstaanbare vocalen van zangeres Liz Hunt. Stop Loveless Unbeliever in de cd-speler en het is onmiddellijk zomer. Waneer Liz Hunt begint te zingen worden de laatste wolkjes verdreven en smelt je hart. Alles wat The School op Loveless Unbeliever doet is eerder gedaan, maar toch zijn de dertien perfecte popliedjes op deze plaat nauwelijks te weerstaan. Loveless Unbeliever van The School is op zich geen plaat om heel druk over te doen en voor deze ene keer hou ik het dan ook kort. Alle songs op deze plaat zijn misschien nieuw, maar je hebt ze op een of andere manier allemaal al eerder gehoord. Het zijn relativerende woorden die je niet zullen helpen, want zodra je Loveless Unbeliever van The School hebt gehoord wil je voorlopig niets anders meer. Een ieder voor wie deze zomer inmiddels lang genoeg duurt, raad ik dan ook met klem af of ook maar één noot van deze plaat op te vangen. Erwin Zijleman

06 augustus 2010

Arcade Fire - The Suburbs

Funeral, het debuut van Arcade Fire, eindigde vorig jaar hoog in vrijwel alle lijstjes die terugblikten op de eerste tien jaar van het nieuwe millennium. Hier valt weinig tot niets op af te dingen; Funeral is zes jaar na de release nog altijd een plaat met ongelooflijk veel impact. Opvolger Neon Bible maakte drie jaar later heel wat minder indruk, maar dat had achteraf bezien weinig te maken met de kwaliteit van de plaat. Waar Funeral uit het niets een nieuw geluid liet horen dat langzaam maar zeker de wereld veroverde, was Neon Bible de plaat van een gearriveerde band die moest vechten tegen irrealistisch hoge verwachtingen. Drie jaar na het onterecht als teleurstelling in de boeken opgenomen Neon Bible is Arcade Fire terug met The Suburbs. Ook dit keer zijn de verwachtingen hoog, maar dit keer maakt de band de verwachtingen meer dan waar. Waar Arcade Fire op Neon Bible koos voor een geluid dat nog voller, chaotischer en donkerder was dan dat op Funeral, is The Suburbs een veel minder zware plaat. The Suburbs opent met een bijna lieflijke popsong die opvalt door een voor Arcade Fire begrippen angstig lichtvoetig arrangement met een hoofdrol voor de piano. Het duurt een aantal tracks voordat Arcade Fire op de proppen komt met een song die herinnert aan de vorige platen van de band, maar hierna keert de band al weer snel terug naar het veel minder zware geluid van de eerste songs. The Suburbs is een conceptplaat over het opgroeien in een voorstad van Houston en keert in muzikaal opzicht terug naar de jongere jaren van de leden van de band. Het leed van Funeral en de woede van Neon Bible hebben plaats gemaakt voor nostalgie en melancholie. The Suburbs doet me meer dan eens denken aan de nogal verschillende platen die David Bowie in de jaren 70 maakte, maar heeft af en toe ook wat The Beatles, Bruce Springsteen en zeker ook Radiohead ten tijde van The Bends en OK Computer en Depeche Mode in haar meest geïnspireerde dagen. Hiernaast is Arcade Fire gelukkig ook zichzelf gebleven. Hoewel The Suburbs over het algemeen genomen een stuk toegankelijker is dan zijn voorgangers, is ook de nieuwe cd van Arcade Fire weer een plaat die je nog lange tijd zal verrassen en je heen en weer slingert tussen heel verschillende emoties. Heel even heb ik het apocalyptische karakter van de eerste platen van de band gemist, maar vervolgens ben ik snel beneveld door de prachtige songs op The Suburbs, betoverd door de opvallend fraaie vocalen van Win Butler en Régine Chassagne en overtuigd door de bijzonder hoge kwaliteit van de derde plaat van de band uit Montreal. Met The Suburbs heeft Arcade Fire zich niet alleen opnieuw uitgevonden, maar heeft het bovendien een plaat gemaakt die zich kan meten met Funeral en hiermee met vrijwel alle andere platen die de afgelopen tien jaar zijn verschenen. Menig muziekcriticus sprak de afgelopen maand nog over een mager muziekjaar 2010. Met The Suburbs is dit wat mij betreft in één keer veranderd. Arcade Fire heeft met The Suburbs een in alle opzichten briljante plaat gemaakt waar niemand, maar dan ook niemand omheen kan. Erwin Zijleman

05 augustus 2010

Lissie - Catching A Tiger

Sinds het moment dat Catching A Tiger van ene Lissie in de cd-speler zit, ben ik fan van de blonde Amerikaanse singer-songwriter die op de cover van haar tweede plaat zowel stoer als wanhopig in de camera kijkt. Lissie wordt in haar vaderland vooralsnog genegeerd en ook in Nederland ligt Catching A Tiger nog niet in de winkel, maar in het Verenigd Koninkrijk spreekt men inmiddels van een ware sensatie. En terecht! Lissie maakt op Catching A Tiger geweldige muziek die in de hokjes folk en altcountry past, maar die ook uitstapjes richting pop en rock niet schuwt. Waar Lissie op haar debuut (feitelijk een EP) nog voornamelijk koos voor wat droevige country, waarmee ze in de voetsporen van Patsy Cline leek te treden, kiest ze op Catching A Tiger voor een vrolijker en lichtvoetiger geluid dat zich bevindt op het snijvlak van folk, pop en rock. Het is een keuze die met name in rootskringen niet door iedereen gewaardeerd zal worden, maar mij heeft Lissie absoluut te pakken. De songs op Catching A Tiger vallen op door een nogal vol klinkende productie, die afwisselend wordt verzorgd door Jacquire King (bekend van Kings Of Leon, Norah Jones), Bill Reynolds (bekend van The Avett Brothers), Julian Emery (bekend van McFly) en Ed Harcourt (bekend van Ed Harcourt). Deze productie doet de talenten van Lissie niet altijd evenveel recht, want de zwoele en emotievolle vocalen van de Amerikaanse gedijen wat mij betreft beter in een sobere productie dan in een productie waarin Phil Spector naar de kroon wordt gestoken. De wat meer ingetogen songs op Catching A Tiger hebben dan ook mijn voorkeur, al klinken de wat voller klinkende songs wel zo lekker dat Lissie er met gemak mee weg komt. Lissie’s belangrijkste wapen is haar veelzijdige stem, die net zo krachtig kan klinken als die van Neko Case en net zo verleidelijk als die van Hope Sandoval. Het is een stem die in combinatie met de lekker in het gehoor liggende maar ook puur en oprecht klinkende songs vrijwel onweerstaanbaar is. Belangrijkste vraag na beluistering van Catching A Tiger is wat mij betreft of Lissie op haar volgende plaat kiest voor een bestaan als popprinses of rootskoningin of dat ze van beide walletjes blijft eten. In alle drie de gevallen zal het een plaat opleveren die er toe doet. Iets wat ook zeker geldt voor het even fraaie als verwarmende Catching A Tiger. Erwin Zijleman

03 augustus 2010

Danger Mouse & Sparklehorse - Dark Night Of The Soul

Het zal ongeveer een jaar geleden zijn dat de eerste berichten over Dark Night Of The Soul verschenen. Naar dit samenwerkingsverband tussen Sparklehorse, producer Danger Mouse en vele gasten, werd door menigeen reikhalzend uitgekeken, maar dankzij een conflict tussen Danger Mouse en zijn platenmaatschappij hoorden uiteindelijk alleen degenen die een beroep hadden gedaan op illegale downloadsites hoe de plaat klonk. Een jaar later ligt de plaat alsnog in de winkel, maar inmiddels is Dark Night Of The Soul omgeven door een diepzwarte rouwrand. Sparklehorse voorman Mark Linkous pleegde eerder dit jaar zelfmoord en ook één van de gastmuzikanten op deze plaat, Vic Chesnutt, maakte het afgelopen jaar een eind aan zijn leven. Het maakt de beluistering van Dark Night Of The Soul tot een trieste gebeurtenis, al valt er op de plaat wel degelijk flink wat te genieten. Samenwerkingsverbanden als deze klinken, zeker wanneer een beroep wordt gedaan op gastmuzikanten van een nogal uiteenlopend pluimage, vaak weinig consistent en dit geldt ook voor Dark Night Of The Soul. In vrijwel alle songs zijn de songwriting skills van Mark Linkous en de productionele vaardigheden van Danger Mouse te herkennen, maar door de zeer uiteenlopende vocalisten klinken ze allemaal anders. Naast filmmaker David Lynch, die niet alleen de verpakking (inclusief een fraai fotoboek voor de limited edition) van de plaat ontwierp, maar ook verantwoordelijk was voor hier en daar bijna beangstigende geluiden op deze plaat, is een indrukwekkend lijstje gastvocalisten op komen draven. Wat te denken van James Mercer (The Shins), Wayne Coyne (The Flaming Lips), Jason Lytle (voorheen Grandaddy), Suzanne Vega, Vic Chesnutt, Black Francis, Iggy Pop, Gruff Rhys (Super Furry Animals), Julian Casablancas (The Strokes) en Nina Persson (voorheen The Cardigans)? Een aantal van de songs op Dark Night Of The Soul valt in de categorie stevige rocksongs, terwijl de meeste andere songs in het hokje passen waarin ook de donkere en breekbare Americana van Sparklehorse is in te delen. Het zijn de laatste songs die op mij verreweg de meeste indruk maken en het zijn ook deze songs die duidelijk maken hoezeer we het unieke talent van Mark Linkous zullen missen de komende jaren. Of Dark Night Of The Soul uiteindelijk de boeken in zal gaan als een klassieke plaat of als een aardig tussendoortje zal de tijd moeten leren, maar vooralsnog ben ik, mede door de fraaie hoogtepunten (gezongen door Wayne Coyne, Suzanne Vega, Vic Chesnutt, ulian Casablancas, Jason Lytle en Mark Linkous zelf), zeker niet ontevreden. Erwin Zijleman

01 augustus 2010

School Of Seven Bells - Disconnect From Desire

Na bijna een jaar lang recensiemoe te zijn geweest, begon ik op 5 januari 2009 met de krenten uit de pop. De eerste plaat die me wist te inspireren tot een recensie was Alpinisms; het debuut van het Amerikaanse trio School Of Seven Bells. Op haar debuut betoverde School Of Seven Bells met een combinatie van authentiek klinkende dreampop en invloeden uit zowel vervlogen als nieuwe tijden. Het leverde een zweverige prachtplaat vol verrassingen op. Inmiddels ben ik bijna 500 recensies verder en ligt de tweede plaat van School Of Seven Bells in de winkel. Ook Disconnect From Desire is weer een plaat om te koesteren. Ik was persoonlijk best tevreden geweest met Alpinisms deel twee, maar gitarist Benjamin Curtis en zingende zusjes Alejandra en Claudia Deheza hebben er voor gekozen om een duidelijk andere plaat te maken. Waar op Alpinisms invloeden uit de dreampop en shoegaze domineerden, laat Disconnect From Desire een wat minder zweverig geluid horen, waarin een belangrijke rol is weggelegd voor invloeden uit de dance en elektronica uit de jaren 80. Waar Alpinisms het moest hebben van bezwerende klankentapijten en hemelse vocalen, moet Disconnect From Desire het hebben van hemelse vocalen en meer down to earth popsongs. Invloeden van bands als Cocteau Twins, Lush, Siouxsie & The Banshees en My Bloody Valentine zijn zeker niet verdwenen, maar moeten dit keer stevig concurreren met invloeden van New Order, Depeche Mode, Curve en zelfs The Human League. Hoewel Disconnect From Desire een stuk minder zweverig klinkt dan zijn voorganger, heeft School Of Seven Bells ook op haar nieuwe plaat een voorkeur voor atmosferische en dromerige klankentapijten. Het zijn klanken die fraai kleuren bij de nog altijd betoverende vocalen van de zusjes Deheza. Disconnect From Desire is op het eerste gehoor wat minder verrassend dan Alpinisms, maar na enige gewenning blijken ook de meeste songs op deze nieuwe plaat voorzien van een dubbele bodem. Waar School Of Seven Bells de luisteraar op Alpinisms wist te verleiden met prima songs verstopt achter mysterieus aandoende klanken, verleidt de band dit keer met prima popsongs met een zweverig randje, waardoor de verschillen tussen beide platen uiteindelijk niet zo groot zijn als ze op het eerste gehoor misschien lijken. Wederom een hele mooie plaat van dit bijzondere Amerikaanse trio. Erwin Zijleman