29 april 2011

Young The Giant - Young The Giant

2011 is vooralsnog een prachtig muziekjaar, maar wanneer het gaat om de opvallende debuten valt de oogst me tot dusver flink tegen. Het titelloze debuut van Young The Giant brengt hier gelukkig verandering in, want dit is eindelijk weer eens een debuut dat doet uitzien naar veel meer. Ook in commercieel opzicht is het debuut van de band uit Irvine, California, absoluut kansrijk. Young The Giant maakt op haar debuut immers buitengewoon smaakvolle rockmuziek die het beste uit het verleden met zich mee sleept en klaar lijkt voor het grotere werk. Het debuut van Young The Giant valt in de categorie stadionvriendelijke rockmuziek, maar ook in een wat intiemere setting komt de muziek van Young The Giant gelukkig uitstekend tot zijn recht. De muziek van Young The Giant doet me aan van alles en nog wat denken. Dit varieert van 80s invloeden van onder andere U2 en The Simple Minds tot het geluid van de grote Amerikaanse bands van het moment als The Killers en Kings Of Leon (die natuurlijk ook niet vies zijn van flink wat invloeden uit de 80s) en grote Britse bands van het moment als Coldplay en Snow Patrol. De leden Young The Giant hebben een zeer diverse achtergrond (Indiaas, Iraans, Frans/Canadees, Brits en Amerikaans), maar hiervan hoor je op het debuut van de band eigenlijk weinig terug. De muziek van Young The Giant put voornamelijk uit de archieven en beweegt zich grotendeels binnen de kaders van de Britse en Amerikaanse rockmuziek, maar kiest hierbinnen wel voor een zo gevarieerd mogelijk palet. Het debuut van Young The Giant bevat zowel een aantal behoorlijk uitbundige tracks als een aantal meer ingetogen tracks en in al deze tracks valt het debuut van de band op door het verzorgde en volwassen klinkende geluid. De grootste kracht van Young The Giant is echter het vermogen tot het schrijven van grootse, meeslepende en aanstekelijke popsongs. Young The Giant schrijft songs die je na een keer mee kunt zingen en die vervolgens niet meer uit je kop te krijgen zijn. Dat is niet altijd een aanbeveling, maar Young The Giant komt ook nog eens op de proppen met avontuurlijke songs van hoog niveau. In muzikaal (let vooral op het gitaarwerk) en vocaal (inclusief fraaie harmonieën) opzicht klinkt het allemaal geweldig en ook op de productie (van de onder andere van The White Stripes, The Raconteurs en My Morning Jacket bekende Joe Chicarelli) is helemaal niets aan te merken. Door het genre waarin Young The Giant zich beweegt hoeft de band niet te rekenen op de sympathie van de alternatieve muzieksites (Pitchfork deelde dan ook een 2.7 uit bij de Amerikaanse release van de plaat in januari), maar liefhebbers van goed verzorgde en aanstekelijke rockmuziek die niet vies zijn van een mooi verzorgd geluid komen bij beluistering van het debuut van Young The Giant volop aan hun trekken. Persoonlijk reken ik het debuut van Young The Giant inmiddels tot de betere debuten van 2011 en vooralsnog wordt de plaat alleen maar mooier en aansprekender. Erwin Zijleman

28 april 2011

Cat's Eyes - Cat's Eyes

Faris Badwan kennen we al een tijdje als zanger van de Britse band The Horrors, maar sinds kort timmert hij samen met de Canadese operazangeres (!) en multi-instrumentalist Rachel Zeffira ook aan de weg als Cat’s Eyes. Het duo debuteerde een paar maanden geleden in het Vaticaan (!), maar inmiddels zijn de muzikale verrichtingen van Badwan en Zeffira ook gewoon verkrijgbaar op cd en vinyl. De combinatie Badwan/Zeffira is op papier een hele bijzondere, maar werkt in de praktijk uitstekend uit. Ik was op voorhand bang voor muziek die overloopt van pretenties, maar het titelloze debuut van Cat’s Eyes blijkt een wonderschone plaat die op buitengewoon opvallende wijze een brug slaat tussen het verre verleden en het heden en bovendien op razend knappe wijze bijna tegenstrijdige genres met elkaar weet te verbinden. De muziek van Cat’s Eyes nodigt door de veelheid aan invloeden en haar veelzijdigheid uit tot “name dropping”. De BBC heeft dat dit keer het fraaist gedaan en komt met het volgende citaat op de proppen: “As an album, Cat’s Eyes is simply remarkable. Sounding like all the spectral and slightly "woooh" music of yore, its makers throw in additional elements of Nick Cave gothery, Julee Cruise, early 4AD spook, Italian horror soundtracks and the more otherworldly elements of prime 1960s pop such as Scott Walker and Bobbie Gentry. The result is a hazy, somnambulant treat”. Ik heb er niet al teveel aan toe te voegen, al is deze eerste aanzet tot het omschrijven van de muziek van Cat’s Eyes ook niet meer dan een eerste aanzet. Faris Badwan en Rachel Zeffira hebben zich nadrukkelijk laten beïnvloeden door de 60’s girlpop zoals deze door Phil Spector op de kaart is gezet, maar zijn ook niet vies van bijna New Age achtige klanken die herinneren aan de muziek van onder andere Clannad en Enya. Ook alles hier tussenin wordt meegenomen op een plaat die je blijft verbazen maar ook vanaf de eerste tot en met de laatste noot betovert. Ondanks het feit dat het experiment niet wordt geschuwd op de eerste plaat van Cat’s Eyes is de muziek van het duo behoorlijk toegankelijk. Met name de dromerige tracks beschikken over flink veel verleidingskracht en blijven ook nog eens lekker hangen. Rachel Zeffira is een geschoolde sopraan, maar ze klinkt op deze plaat toch vooral als een popzangeres, wat de muziek van Cat’s Eyes laagdrempeliger maakt dan je op basis van de eerste twee alinea's van deze recensie zult verwachten. Naast de veelheid aan invloeden en de mooie vocalen mag ook de bijzondere instrumentatie op het debuut van Cat’s Eyes niet onvermeld blijven. De klassieke instrumenten die Rachel Zeffira bespeelt worden hierin fraai gecombineerd en gecontrasteerd met de door Faris Badwan aangedragen elektronica, wat de muziek van Cat’s Eyes een uniek tintje geeft. Valt er dan helemaal niets negatiefs te zeggen over het debuut van Cat’s Eyes? Ja, met slechts 28 minuten is deze plaat veel te kort. Gelukkig kun je hem zo vaak opzetten als je maar wilt; het debuut van Cat’s Eyes wordt eigenlijk alleen maar mooier en spannender. Erwin Zijleman

27 april 2011

Bob Marley & The Wailers - Live Forever

Bob Marley maakte samen met zijn band The Wailers twee legendarische live-platen. Het in 1975 verschenen Live! betekende de definitieve doorbraak van de Jamaicaan, terwijl het uit 1978 stammende Babylon By Bus de boeken in is gegaan als één van de beste live-albums aller tijden. Deze twee inmiddels tot klassiekers uitgegroeide platen krijgen nu gezelschap van een derde live-plaat: Live Forever. Het op 23 september 1980 in The Stanley Theatre in Pittsburgh, Pennsylvania, opgenomen Live Forever is een registratie van het laatste concert dat Bob Marley gaf. Vanwege de slopende ziekte die hem een half jaar later fataal zou worden had Marley het restant van zijn Amerikaanse toer moeten annuleren, maar op 23 september stond hij nog eenmaal verzwakt maar strijdlustig op het podium. De tracklist van Live Forever overlapt voor een deel met die van Live! en Babylon By Bus, maar voegt vanwege een flink aantal songs van het eerder in 1980 verschenen Uprising (achteraf bezien een van de betere platen van Bob Marley & The Wailers) ook zeker wat toe aan de andere twee live-albums. Ook in muzikaal opzicht klinkt Live Forever net wat anders dan zijn twee voorgangers. Veel songs hebben, waarschijnlijk mede door de fysieke conditie van Bob Marley, een wat meer laid-back arrangement meegekregen, maar hiertegenover staan een aantal songs die juist wat steviger rocken. Hoewel de opnames op Live Forever inmiddels ruim 30 jaar oud zijn, valt op hoe eigentijds en urgent de muziek van Bob Marley nog altijd klinkt. Ik ben zeker geen reggae kenner maar durf toch wel te beweren dat Marley en zijn Wailers behoren tot het beste dat het genre heeft voortgebracht. In eerste instantie mistte ik op de eindelijk officieel uitgebrachte opnames van het afscheidsconcert van Bob Marley de rauwe energie van Live! en de geoliede soulvolle machine van Babylon By Bus, maar Live Forever heeft zeker zijn sterke punten. The Wailers laten wederom horen dat ze zowel binnen de traditionele kaders van de reggae als ver daarbuiten uitstekend uit de voeten kunnen, de zang van Bob Marley is misschien iets minder krachtig maar nog altijd van hoog niveau en tussen de 20 tracks op deze uit twee cd’s bestaande live-plaat vind je een respectabel aantal klassiekers, waaronder uiteraard publieksfavorieten als No Woman No Cry, Get Up Stand Up en Exodus. Helemaal objectief bezien blijft Live Forever waarschijnlijk net iets achter bij Live! en Babylon By Bus, maar wanneer je het verhaal achter de plaat meeneemt in de overweging kun je alleen maar concluderen dat Live Forever de derde klassieke live-plaat in het oeuvre van Bob Marley & The Wailers is. Ik heb geen idee waarom we er ruim 30 jaar op hebben moeten wachten, maar ik ben er blij mee. Erwin Zijleman

26 april 2011

Steve Earle - I'll Never Get Out Of This World Alive

Steve Earle debuteerde in 1986 met het geweldige Guitar Town; als je het mij vraagt één van de meest memorabele debuten uit de jaren 80. Het is een voorbeeld van een plaat die eigenlijk niet is te overtreffen en hierdoor een verlammende uitwerking kan hebben op het verdere verloop van de carrière van een muzikant. Steve Earle heeft hier weinig of eigenlijk geen last van gehad. Sinds Guitar Town maakte Earle een imposante stapel geweldige platen, waarop hij zichzelf steeds weer opnieuw uitvond. Het zijn platen die voor een belangrijk deel in het teken stonden van de behoorlijk heftige levenswandel van de Amerikaanse singer-songwriter, maar met name het afgelopen decennium heeft Steve Earle zich ook regelmatig laten horen als maatschappijcriticus (met Earle’s reactie op 9-11, het nog altijd prachtige John Walker’s Blues uit 2002, als beste voorbeeld). De laatste jaren is het leven van Steve Earle, mede door zijn huwelijk met singer-songwriter Allison Moorer, in een wat rustiger vaarwater terecht gekomen. Dat is niet zonder gevaar, want de gemiddelde muziekcriticus slijpt in dat geval onmiddellijk de messen. Het gemor begon direct bij het in 2007 verschenen Washington Square Serenade, maar verstomde weer bij het prachtige Townes uit 2009. Aan Townes van Zandt komt een zichzelf respecterend muziekcriticus immers niet. Het deze week verschenen I'll Never Get Out Of This World Alive kan niet zonder meer rekenen op positieve recensies, want aan gelukkige muzikanten heeft de gemiddelde muziekcriticus een broertje dood. Ik lees tot dusver vooral dat Steve Earle stil staat op zijn nieuwe plaat en voor het eerst in lange tijd geen nieuwe wegen in slaat. Het is kritiek waar ik me op zich wel in kan vinden. I'll Never Get Out Of This World Alive bevat inderdaad geen grote verrassingen en laat muziek horen die we inmiddels kennen van Steve Earle. De conclusie dat I'll Never Get Out Of This World Alive een weinig opzienbarend tussendoortje is of zelf een slechte plaat gaat me echter veel te ver. I'll Never Get Out Of This World Alive is wat mij betreft zelfs een prima plaat. Het begint al bij de prachtige productie van T Bone Burnett en de geweldige muzikanten die Steve Earle omringen, onder wie wederom vrouwlief Allison Moorer die op komt draven voor een fraaie ballad. Het sterkste punt van I'll Never Get Out Of This World Alive zijn echter de songs. Het zijn songs die wat vaker kiezen voor een akoestische setting en meer dan eens terugkeren naar de folk en country roots van Steve Earle. I'll Never Get Out Of This World Alive klinkt daarom wat minder venijnig of zelfs minder urgent dan de platen die hij gedurende de jaren 90 en aan het begin van het nieuwe millennium maakte, maar dat is slechts schijn. I'll Never Get Out Of This World Alive valt op het eerste gehoor misschien een klein beetje tegen, maar wanneer je je hebt verzoend met het feit dat Steve Earle dit keer meer retrospectief te werk gaat en minder hard en frequent schopt, blijkt het al snel een hele mooie plaat die minder vrijblijvend is dan hij op het eerste gehoor doet vermoeden. De meningen zijn dit keer misschien verdeeld, maar wat mij betreft heeft Steve Earle wederom een plaat gemaakt die voldoet aan de torenhoge standaarden die hij zichzelf al sinds zijn dit jaar precies 25 jaar oude debuut heeft opgelegd. Erwin Zijleman

25 april 2011

Chris Barber - Memories Of My Trip

Ik ben niet erg thuis in de Britse jazz-scene en de naam Chris Barber deed bij mij dan ook geen belletje rinkelen. De inmiddels 81-jarige trombonist timmert inmiddels echter al zo’n 60 jaar aan de weg en behoort tot de meest invloedrijke jazzmuzikanten in Groot Brittannië. Ook buiten de jazz is Chris Barber zeer geliefd, want ook van onder andere blues, skiffle, gospel en rhythm & blues is de gelouterde muzikant niet vies. Het is prachtig te horen op de onlangs verschenen verzamelaar Memories Of My Trip. Ik geef eerlijk toe dat ik in eerste instantie vooral naar deze uit twee cd’s bestaande verzamelaar heb geluisterd vanwege de buitengewoon imposante gastenlijst, maar inmiddels ben ik ook zeker onder de indruk van de man’s muzikaliteit en veelzijdigheid. Voor de samenstelling van Memories Of My Trip is diep in de archieven gedoken, waarbij de nodige grootheden opdoken. Op Memories Of My Trip is Chris Barber onder andere te horen met Muddy Waters, Jools Holland, Eric Clapton, Mark Knopfler, Rory Gallagher, Jeff Healey en Van Morrison, waarvan er een aantal meerdere keren opduiken. Memories Of My Trip concentreert zich voor een belangrijk deel op genres waarin ik niet thuis ben of die ik niet tot mijn favorieten reken, maar toch viel en valt er voor mij veel te genieten op deze plaat. Voor de zang van Van Morrison of het snarenwerk van Rory Gallagher, Jeff Healey en Eric Clapton ben ik altijd wel te porren en ik moet zeggen dat het prachtig klinkt in combinatie met de trombone van Chris Barber. Voor fans van Chris Barber moet Memories Of My Trip haast een overvolle schatkist zijn, maar ook iedereen die Chris Barber niet kent zal veel plezier beleven aan deze fraaie verzamelaar, die opvalt door zijn veelzijdigheid en klasse. Door het ontbreken van kennis over Chris Barber en de muziek die hij de afgelopen 60 jaar heeft gemaakt, kan ik eigenlijk niet zo heel veel zinnigs toevoegen over deze plaat, maar gelukkig is de taal van de muziek universeel. Zijn platenmaatschappij noemt het “a gem of an album” en daar valt eigenlijk niets op af te dingen. Chris Barber staat op Memories Of My Trip nadrukkelijk in de schijnwerpers, terwijl muzikanten die ik reken tot mijn helden voor één keer genoegen moeten nemen met een plekje daarbuiten. Het resultaat is een even mooi als ontroerend eerbetoon aan een levende legende. Erwin Zijleman

24 april 2011

k.d. lang & The Siss Boom Bang - Sing It Loud

Het is misschien wat kort door de bocht, maar wanneer ik denk aan k.d. lang, denk ik aan een zangeres van absolute wereldklasse die vooral hele middelmatige platen heeft gemaakt. Persoonlijk vind ik haar cd’s met uitsluitend covers (Drag uit 1997 en Hymns Of The 49th Parallel uit 2004) nog het beste, maar ook op deze platen valt wel wat aan te merken. Ook haar nieuwe plaat, Sing It Loud, is nog net wat te wisselvallig om de plaat uit te roepen tot een meesterwerk, maar persoonlijk vind ik het k.d. lang’s beste plaat met eigen materiaal tot dusver en bovendien een plaat die in positieve zin opvalt binnen het aanbod van het moment. Na de nodige muzikale uitstapjes keert k.d. lang met Sing It Loud terug in Nashville, maar gelukkig is het geen plaat met aalgladde Nashville contemporary countrymuziek geworden. Sing It Loud is een opvallend ontspannen klinkende plaat. Dit is grotendeels de verdienste van de keuze om de warme stem van k.d. lang voor de afwisseling eens niet te omgeven met een overdaad aan strijkers. Op Sing It Loud laat de Canadese zangeres zich begeleiden door een vaste band, The Siss Boom Bang. Het is een band die lekker losjes speelt en dat komt de kwaliteit van de muziek van k.d. lang zeer ten goede. Ook in productioneel opzicht klinkt Sing It Loud anders dan de meeste van zijn voorgangers. Waar het polijstkwastje op haar vorige platen overuren maakte, heeft Sing It Loud een natuurlijk geluid waaraan niet al te veel gesleuteld lijkt. Het is een geluid dat onmiskenbaar countryinvloeden bevat, al is het maar vanwege de prominente rol voor de banjo en de pedal steel, maar het is eerder alternatieve country dan de country die de kassa over het algemeen doet rinkelen in Nashville. Op Sing It Loud werkt k.d. lang samen met multi-instrumentalist Joe Pisapia, die ook een stevige vinger in de pap had bij de productie en bovendien meeschreef aan bijna alle songs. Het levert een plaat op die aangenaam vermaakt met muziek die naast countryinvloeden ook invloeden uit de blues, jazz en pop bevat en zelfs een vleugje Latin niet schuwt. Het is muziek die het uitstekend zal doen in gezelschap op de achtergrond, op een lome zondagmorgen of bij een fles wijn in de kleine uurtjes, maar het is absoluut muziek die meer doet dan alleen vermaken. The Siss Boom Bang blijkt een buitengewoon competent spelende band en met name het gitaarwerk is van hoog niveau. Verder is er de nog altijd prachtige stem van k.d. lang, die gedurende de jaren alleen maar aan warmte en kracht lijkt te hebben gewonnen. Waar de uitzonderlijk goede stem van k.d. lang haar vorige platen steeds wist te redden van de ondergang, is het op Sing It Loud de slagroom op de taart. Met name in de wat gevoeligere tracks staat de stem van k.d. lang garant voor heel veel kippenvel, maar ook in de wat lichtvoetigere tracks heeft de kwaliteit van de vocalen een duidelijke meerwaarde. k.d. lang manifesteerde zich in het verleden niet altijd even nadrukkelijk als songwriter (ze maakte niet voor niets meerdere platen met louter covers), maar samen met Joe Pisapia heeft ze een aantal bijzonder sterke songs gepend, die eigenlijk niet onder doen voor de enige cover op deze plaat; een buitengewoon gloedvolle bewerking van Heaven van Talking Heads. Al met al een opvallend sterke plaat van een zangeres die nog altijd behoort tot de allerbesten. Erwin Zijleman

22 april 2011

Georgio 'The Dove' Valentino - The Sorrows Of Young Georgio

The Sorrows Of Young Georgio van Georgio ‘The Dove’ Valentino viel me om een aantal redenen op. In eerste instantie door de opvallende naam van de uitvoerende artiest, hierna door de afwijkende cover art, vervolgens door de fraaie omschrijving van het gebodene en tenslotte door het lijstje met de muzikanten die een bijdrage hebben geleverd aan deze plaat. Met een opvallende naam en een bijzondere cover lever je nog geen goede plaat af, maar wanneer je voormalig Tuxedomoon leden Blaine L. Reininger en Luc van Lieshout weet te strikken voor je debuut zijn twee dingen zeker. Georgio ‘The Dove’ Valentino moet wat in zijn mars hebben en de kans dat zijn muziek alledaags zal klinken is klein. Dat laatste blijkt ook wel uit de omschrijving die zijn platenmaatschappij heeft verzonnen ter promotie van de debuut EP van de Amerikaan: “A sleazy, film-noir racket conducted by American exile Georgio 'the Dove' Valentino, whose gilded croon, decadent archtop guitar and atmospheric proclivities describe a niche between histrionic torch song, Tropicalia, Italian soundtracks and pre-Beatles rock-and-roll”. Het is niet eens zo’n gekke omschrijving van de muziek op deze 5 tracks tellende EP. In muzikaal opzicht is het allemaal prachtig. Vernuftige gitaarloopjes worden gecombineerd met dreigende gitaarwolken vol galm en echo, op de achtergrond hoor je subtiele pianoklanken en hier en daar een mondharmonica die zo lijkt gesampled van een willekeurige soundtrack van Ennio Morricone. En dan is er natuurlijk de stem van Georgio ‘The Dove’ Valentino. Het is een stem die afwisselend doet denken aan Marc Almond, Gavin Friday en David Bowie. Waar deze heren af en toe fors uit kunnen halen, houdt Georgio ‘The Dove’ Valentino het bij voorkeur fluisterzacht, waardoor zijn toch al zo beklemmende songs van nog wat extra onderhuidse spanning worden voorzien. Ik had in eerste instantie niet door dat het debuut van de naar Europa uitgeweken Amerikaan slechts een EP is, waardoor na slechts vijf wonderschone tracks de teleurstelling hard toesloeg, maar inmiddels koester ik de vijf prachtige tracks op The Sorrows Of Young Georgio en hoop ik op meer. Georgio ‘The Dove’ Valentino heeft met The Sorrows Of Young Georgio de plaat gemaakt die David Bowie dit jaar echt niet gaat maken en ook Marc Almond acht ik weinig kansrijk. Gavin Friday, een van mijn persoonlijke helden, komt na een hele lange periode van stilte binnenkort wel met een nieuwe plaat. Als deze net zo goed is als deze EP van Georgio ‘The Dove’ Valentino ben ik meer dan tevreden en dat zegt wat. Deze debuut EP overtreft mijn stoutste verwachtingen, maar smaakt toch ook vooral naar veel en veel meer. Een enorme ontdekking deze Georgio 'The Dove' Valentino. Erwin Zijleman

Tijdschrift: Rolling Stone 1127

Rolling Stone was een van de eerste toonaangevende muziektijdschriften en het is bovendien een van de laatst overgebleven pioniers op dit terrein. Omdat je het tijdschrift in de Nederlandse kiosken lang niet altijd tegen komt was het enige tijd geleden dat ik het blad in handen had. Wat direct opvalt is dat het tijdschrift behoorlijk dun is. Dat heeft deels te maken met de tweewekelijkse verschijning van het tijdschrift, maar onderschat ook de dikte van het papier niet. Wat verder opvalt is dat Rolling Stone veel meer is dan een muziektijdschrift. Zo staat is issue 1127 (!) ene Howard Stern centraal. Voor mij een grote onbekende, maar in de VS een belangrijke persoonlijkheid op radio en tv. Ook een artikel over wapenhandel staat betrekkelijk ver van de popmuziek, maar omdat het geweldig goed geschreven is blijf je wel lezen. De ware muziekliefhebber komt er misschien bekaaid af, maar persoonlijk heb ik met name de paar pagina's met reviews met heel veel plezier gelezen. Welke zichzelf respecterende muziekcriticus met kennis van zaken gaat op de nieuwe plaat van Britney Spears op zoek naar diepgang? Rolling Stone heeft er geen moeite mee en dat siert het blad en haar uitstekende schrijvers. Het blad is in de huidige vorm absoluut niet meer te vergelijken met de Rolling Stone uit de jaren 70, maar is nog altijd zeer de moeite waard. Erwin Zijleman

Bestel het tijdschrift Rolling Stone nu online bij MagVilla.nl

21 april 2011

Jason Isbell & The 400 Unit - Here We Rest

Het vertrek van Jason Isbell uit de Drive-By Truckers in 2007 was een aderlating voor de band uit het zuiden van de Verenigde Staten. Waar de medische wetenschap tegenwoordig geen positieve effecten van een aderlating meer ziet, heeft het vertrek van Jason Isbell uitstekend gewerkt voor zowel de Drive-By Truckers als voor Jason Isbell zelf. De Drive-By Truckers maken nog steeds platen van een bijzonder hoog niveau en leverden eerder dit jaar met Go-Go Boots een van hun beter platen tot dusver af, maar ook Jason Isbell heeft inmiddels twee hele sterke platen op zijn naam staan. Deze platen krijgen deze week gezelschap van Here We Rest. Ook op zijn derde studioplaat laat Jason Isbell zich weer bijstaan door zijn band The 400 Unit en ook op deze plaat maakt de Amerikaan weer indruk met een serie bijzonder sterke songs. Jason Isbell nam een paar jaar geleden afscheid van de Drive-By Truckers om meer ruimte te kunnen bieden aan zijn minder stevig rockende kant (een kant die de Drive-By Truckers inmiddels overigens zelf ook hebben ontdekt) en deze kant staat ook op Here We Rest weer in het zonnetje. Isbell’s muzikale hart ligt in het broeierige zuiden van de Verenigde Staten, maar is behoorlijk ruimdenkend. Here We Rest laat flink wat invloeden uit de folk, country en blues horen, maar is ook niet vies van dampende Southern Soul of stevige Southern Rock. Jason Isbell is altijd al een groot songwriter geweest en vertelt ook op Here We Rest weer mooie en indringende verhalen over het zware leven in het Zuiden van de VS, dat keihard is geraakt door de economische crisis en een aantal stevige natuurrampen. Here We Rest verschilt op zich nauwelijks van zijn twee voorgangers, maar persoonlijk vind ik de plaat net wat beter dan Sirens Of The Ditch uit 2007 en Jason Isbell & The 400 Unit uit 2009. Jason Isbell schudt op Here We Rest de prachtliedjes zo achteloos uit zijn mouw dat je bijna niet door hebt hoe goed ze zijn. Daardoor wordt de plaat hier en daar al gewoontjes genoemd, maar gewoontjes is de derde van Jason Isbell & The 400 Unit zeker niet. Here We Rest is een ambachtelijk gemaakte plaat waarop gewoon alles klopt. Natuurlijk zijn de songs weer geweldig en vertolkt Jason Isbell ze met hart en ziel, maar Here We Rest klinkt ook nog eens fantastisch en valt op door een bijzonder fraaie instrumentatie en productie. Het gitaarwerk is van bijzonder hoog niveau, de hier en daar opduikende vrouwenstemmen zijn prachtig en ook voor alle andere muzikale accenten geldt dat ze uitermate trefzeker zijn. Here We Rest heeft absoluut zijn hoogtepunten, maar eigenlijk pakken alle songs op deze plaat me bij mijn strot. Een maand of twee na de fantastische plaat van de Drive-By Truckers komt voormalig Trucker Jason Isbell op de proppen met een plaat die misschien nog wel beter is. Je hoort mij als rootsliefhebber absoluut niet klagen. Erwin Zijleman

The Dears - Degeneration Street

Guest review by indiefuzz.com

For those of us unable to grasp the brilliance of Radiohead, there has never been a true heir to Morrissey as the Prince of Pain (I know he’s still active, he just doesn’t seem to be in a lot of pain these days). Closest thing for me personally is Murray Lightburn of The Dears. Not so much for the vocal similarities as the tireless and shameless wallowing in misery. The title to The Dears fifth studio album Degeneration Streets suggests he’s still not the life of the party. The Dears received international attention in 2003 after the release their critically acclaimed second album No Cities Left, a magnificent portrait of universal affliction. Gang of Losers (2006) was angrier and rockier but I think apart from me and the Canadians not many people liked it. Missiles (2008) was a bleak indistinct album, marked by creative tensions within the band that reduced The Dears to the husband & wife duo that is its axes. Degeneration street sees the return of many of the same musicians of Gang of Losers and consequently it has the same energy. Some would call it excessive and snooty I would call it sumptuous. Let there be no mistake, Murray Lightburn is a man with very, very big shoes and instead of keeping him within bounds, wife and band members seem to stimulate him going all out in a manner that might have been tolerated within certain scenes back in the nineties, but today makes him sound like guy screaming in a dessert of his own making. If you consider Degeneration Street’s sound and sentiment to be retro instead of outdated that would make it much more tolerable. Advanced single Omega dog is a funky OK Computerish opener to the album, with an encore that holds more bombast than the average speech of a pressured North-African dictator. It’s hard too believe that it’s just a build up to the power-rock of 5 chords. There’s a lot I can forgive The Dears for, but the glissando during the middle eight of the song can just not be justified. Still, it’s not the over-the-topness of Degeneration Street or even its lack of constraint or modernity that is its greatest weakness. It’s the over-production thas turns the potential for raw aggresive energy of songs like Blood and Thrones into dark emphatic matter. Something similar happens to epic ballads like Lamentation and Tiny Man that are really The Dears trademark. It’s hard to listen past all the stylized pathos.Then there are also some smelly alleys of Degeneration Street. Torches is an ambient break in the middle of the album, that worked fine as an intro to Gang of Losers but is completely redundant as an intermezzo here. Galactic tides will offend those who grasp the brilliance of Radiohead more than me. Stick w/ me kid is the kind of music you hear during the montage-scene of a Hollywood action movie. Degeneration Street is a hard album not to ridicule, but as far as I am concerned it’s not a complete failure. Stripped from their alt. rock esthetics most of the songs aren’t half bad and to be honest I only got into Gang of losers after seeing The Dears play it live in the Melkweg. Perhaps after their show on the 16th of April in the Melkweg everything on Degeregation street will fall into place. I hope so, because even though on Degeneration Street he seems to have evolved from a black Morrissey into a tanned Tom York I still have great sympathy for Murray Lightburn and his big shoes. Manou Chen






This contribution was also posted on indiefuzz.com. Check out their concertreview with live footage at http://indiefuzz.com/hanging-out-with-the-pariahs/

20 april 2011

Spokes - Everyone I Ever Met

Het Nederlandse muziektijdschrift Heaven lees ik over het algemeen niet om opvallende debuten op te pikken, maar onlangs had het tijdschrift voor de muziekliefhebber die graag wat dieper op de materie in gaat er met Everyone I Ever Met van de Britse band Spokes toch een te pakken. En wat voor een. Het begin dit jaar verschenen debuut van de band uit Manchester is een plaat waarover je tot dusver nauwelijks iets leest en dat is jammer of zeg maar gerust doodzonde. Spokes combineert op haar debuut niet alleen op opvallende wijze meerdere genres, maar maakt ook nog eens muziek van een bijna onwerkelijke schoonheid. In de recensies die tot dusver zijn verschenen wordt de muziek van Spokes met van alles en nog wat vergeleken. Arcade Fire en Fleet Foxes worden verreweg het meest genoemd, maar ook Bon Iver, Broken Social Scene, Ride, Doves, The Cure en zelfs David Gilmour en Philip Glass komen voorbij. Het noemen van namen is in het geval van Spokes echter vooral onzinnig. Natuurlijk doen de fraaie harmonieën op Everyone I Ever Met zo nu en dan nadrukkelijk aan Fleet Foxes denken en wanneer Spokes de spanning opvoert met imposante arrangementen kun je haast niet onder de vergelijking met Arcade Fire uit, maar op hetzelfde moment is de muziek van Spokes zo anders en zo ongrijpbaar dat je de band met iedere vergelijking tekort doet. Op Everyone I Ever Met manoeuvreert Spokes op het tot dusver nog niet ontgonnen snijvlak van folk, indierock, postrock, shoegaze, Britpop en minimal music. Dat klinkt misschien meer als moeilijkdoenerij dan als een aanprijzing en dat is niet de bedoeling. Laten we het er maar op houden dat de muziek van Spokes niet in een hokje is te proppen, maar je ondertussen wel betovert met even avontuurlijke als betoverend mooie klanken. Everyone I Ever Met valt op door prachtige popliedjes die zich aan de ene kant aangenaam voortslepen, maar op hetzelfde moment alle kanten op schieten. Spokes versiert haar muziek met fraaie pianoloopjes, prachtige gitaarlijnen en zang om van te watertanden, maar het zijn de fraaie bijdragen van de viool die de band een opvallend eigen geluid geven. Spokes heeft met Everyone I Ever Met een plaat gemaakt die je op het puntje van je stoel houdt en je maar blijft verbazen, maar het is ook een plaat waarbij je lekker kunt wegdromen. De muziek van Spokes varieert van een kabbelend beekje tot torenhoge golven, maar op een of andere manier deint het altijd aangenaam en heb je geen moment het idee dat het bootje waarin je naar deze plaat luistert om kan slaan. Ik geef het eerlijk toe, het is een hoop vage praat, maar in minder symbolische termen lukt het me niet om de essentie van Everyone I Ever Met van Spokes te vangen. Een van de meest opvallende en beste debuten van 2011 wordt tot dusver helaas volkomen genegeerd. Hoogste tijd dat dit gaat veranderen. Erwin Zijleman

19 april 2011

Tijdschrift: Classic Rock 157

Het Britse muziektijdschrift Classic Rock lees ik pas een maand of drie, maar het is inmiddels een tijdschrift waar ik iedere maand naar uit kijk. De invalshoek is net wat anders dan die van toonaangevende Britse muziektijdschriften als Mojo en Uncut, maar in kwalitatief opzicht komt Classic Rock aardig in de buurt en het leest misschien zelfs wel wat prettiger dan de wat zwaardere concurrenten. Ook issue 157 van Classic Rock is weer absoluut de moeite waard. Allereerst vanwege de lijst met de 100 beste singer-songwriters aller tijden; met afstand het leukste en meest informatieve lijstje dat ik dit jaar in een muziektijdschrift heb gezien. Verder bevat Classic Rock 157 uiteraard weer flink wat cd-recensies, waarbij het begrip Classic Rock weer ruim wordt opgevat en net zo makkelijk aandacht wordt besteed aan de nieuwe cd van Alison Krauss als aan de nieuwe Kingdom Come, de Queen reissues of het debuut van de Finse rocksensatie Von Hertzen Brothers. Een mooi artikel over Starman, het nieuwe boek over David Bowie dat ik toevallig aan het lezen ben, maakt het af. Al met al weer veel leesplezier voor in de zon. Een aanrader. Erwin Zijleman

Bestel het tijdschrift Classic Rock nu online bij MagVilla.nl

Marike Jager - Here Comes The Night

Ik was 5 jaar geleden diep onder de indruk van The Beauty Around, het debuut van Marike Jager. Haar tweede plaat, Celia Trigger, ging in 2008 vanwege een retrospectief jaar zonder het schrijven van cd-recensies helaas aan me voorbij en hetzelfde geldt eigenlijk voor de vorig jaar verschenen live cd/DVD The Magic Live Box. Here Comes The Night is daarom eigenlijk pas mijn tweede kennismaking met de muziek van Marike Jager en het is er een die wederom veel indruk maakt. Van het debuut van Marike Jager herinner ik me vooral de onbevangenheid van haar songs en haar bijzonder aangename stemgeluid. Het zijn twee dingen die ook nadrukkelijk terugkeren op Here Comes The Night. Waar The Beauty Around echter vooral veelbelovend klonk, is de belofte op Here Comes The Night volledig ingelost. Voor haar derde studioplaat deed Marike Jager voor de productie een beroep op een ware zwaargewicht, Tchad Blake. Blake heeft een CV dat zo dik is al eens telefoonboek en dat hoor je op Here Comes The Night. Marike Jager brengt op haar nieuwe plaat een ode aan de nacht en zo klinkt Here Comes The Night ook. Tchad Blake heeft de songs van Marike Jager voorzien van een prachtig stemmig geluid dat voor zijn doen betrekkelijk sober en donker klinkt. De intieme popliedjes van Marike Jager verzuipen daarom niet in een te volle productie, maar krijgen precies wat ze nodig hebben. Here Comes The Night klinkt bij eerste beluistering als een stemmige en soms bijna sobere plaat, maar onderschat Tchad Blake niet. Alle songs op de nieuwe plaat van Marike Jager zijn voorzien van prachtige arrangementen die steeds weer nieuwe dingen laten horen. De ene keer net wat uitbundiger, de andere keer juist buitengewoon ingetogen. Het is een muzikaal landschap waarin Marike Jager zich uitstekend thuis voelt. Op Here Comes The Night klinken haar songs nog net zo onbevangen als op haar debuut, maar de verleidingskracht en het niveau van haar songs zijn fors toegenomen. Here Comes The Night is een zwoele en warme plaat die de in het verleden al uitstekende muziek van Marike Jager naar een hoger plan tilt. Hier en daar doet het me wel wat aan de muziek van Sheryl Crow (die ook een aantal malen een beroep deed op Tchad Blake) denken, maar over het algemeen genomen heeft Marike Jager toch een duidelijk eigen geluid. Met Here Comes The Night heeft Marike Jager een bijzonder aangename maar ook kwalitatief hoogstaande plaat gemaakt, die de competitie met binnenlandse en buitenlandse concurrenten met speels gemak aan kan. Erwin Zijleman

18 april 2011

Colossa - Born To Make A Sound

Ik sta meestal niet vooraan wanneer het gaat om het bejubelen van cd’s van eigen bodem, maar in 2011 heb ik toch al een aantal malen moeten constateren dat een cd van eigen bodem de competitie met Britse en Amerikaanse concurrenten met gemak aan kon. Dit was het geval met de nieuwe platen van Alamo Race Track, Lost Bear en De Staat en dit is het geval met Born To Make A Sound van de tussen Utrecht en Limburg heen en weer pendelende rockband Colossa. Net als De Staat maakt Colossa geen geheim van haar bewondering voor Queens Of The Stone Age. Born To Make A Sound vertrouwt voor een belangrijk deel op imponerende gitaarriffs en een moddervet geluid. Dat is natuurlijk eerder gedaan, maar Colossa doet het wel verdomd goed. Bij beluistering van Born To Make A Sound hoor je eigenlijk geen debuterende rockband, maar een geoliede machine. Op het debuut van Colossa klopt eigenlijk alles. De gitaarriffs zijn onweerstaanbaar, de ritmesectie is zo solide als een bunker (maar geeft de bassist op hetzelfde moment de ruimte die bassisten helaas maar zelden krijgen) en ook in vocaal opzicht klinkt de muziek van Colossa buitengewoon volwassen. De hoge kwaliteit van de songs is de kers op de taart. Born To Make A Sound schaart zich door de verrassend hoge kwaliteit direct onder de betere platen die zijn geïnspireerd door het werk van Queens Of The Stone Age, maar gaat ook nog een stapje verder. Born To Make A Sound is een lekker dynamische plaat die niet bang is voor een tempowisseling hier en daar en zelfs het volledig loslaten van het gaspedaal niet schuwt. De band begeeft zich hierdoor op een veel breder terrein dan de gemiddelde band die in het hokje stoner rock wordt geduwd en trekt hierbij net zo makkelijk naar de grunge uit de jaren 90 als naar de Amerikaanse indie-rock van recentere datum. Ik heb bij beluistering van Born To Make A Sound eigenlijk steeds het idee dat ik naar een grootse rockplaat aan het luisteren ben, maar heb tegelijkertijd het idee dat Colossa nog veel beter kan, zowel in muzikaal, compositorisch als in productioneel opzicht. Het maakt van Colossa zonder enige twijfel een hele grote belofte voor de toekomst; een belofte die met de sterkste tracks op Born To Make A Sound al voor een aanzienlijk deel wordt ingelost. Erwin Zijleman

17 april 2011

Alison Krauss & Union Station - Paper Airplane

Voor de laatste cd van Alison Krauss en haar band Union Station moeten we terug naar 2004 toen Lonely Runs Both Ways verscheen. Sindsdien heeft Alison Krauss echter zeker niet stil gezeten. Het samen met Robert Plant gemaakte Raising Sand uit 2007 was niet alleen haar meest succesvolle plaat tot dusver, maar ook haar beste. Terwijl de geruchten over een opvolger van Raising Sand aanzwellen verschijnt Paper Airplane, als ik goed geteld heb de twaalfde plaat van Alison Krauss & Union Station. De eerste platen van Alison Krauss en haar band werden vooral genegeerd, maar sinds de hausse aan traditionele Amerikaanse muziek die werd veroorzaakt door de soundtrack bij de film O Brother, Where Art Thou?, mag een plaat van Alison Krauss & Union Station zich met name in de Verenigde Staten verheugen op warme belangstelling. In Nederland waarderen we Alison Krauss vooral vanwege haar samenwerking met Robert Plant en vinden we de muziek die Alison Krauss met Union Station maakt over het algemeen wat te braaf en traditioneel. Een ieder die Paper Airplane in huis haalt met de verwachting Raising Sand 2 te hebben gescoord komt dan ook bedrogen uit, maar toch hoop ik dat flink wat muziekliefhebbers deze “fout” maken. Op Paper Airplane gaan Alison Krauss & Union Station verder waar ze in 2004 met Lonely Runs Both Ways waren gestopt, waardoor de nieuwe plaat van Alison Krauss betrekkelijk ver is verwijderd van Raising Sand en terug keert naar behoorlijk traditioneel aandoende country en bluegrass. Ik had in het verleden ook wel enige reserves bij de muziek van Alison Krauss en Union Station, maar ach wat is Paper Airplane mooi. De zang van Alison Krauss is altijd al van hoog niveau geweest, maar op Paper Airplane is het om te janken zo mooi. Persoonlijk vind ik het dan ook bijna misdadig dat bandlid Ben Tyminsk een aantal malen de microfoon claimt, al zingt hij zeker niet onverdienstelijk. Het kan echter niet tippen aan de werkelijk loepzuivere en dit keer ook opvallend gevoelige vocalen van Alison Krauss. Het zijn vocalen die het maken van een slechte plaat eigenlijk onmogelijk maken, want zelfs als Alison Krauss zou voordragen uit de Donald Duck zou ik het waarschijnlijk nog prachtig vinden. Om van Paper Airplane een hele goede plaat te maken is nog net iets meer nodig en dat wordt geleverd door de prachtig spelende band die precies aanvoelt wat Alison Krauss nodig heeft en door de prachtige songs, met bijzonder fraaie covers van songs van Richard Thompson en Jackson Browne als persoonlijke hoogtepunten. Alison Krauss & Union Station hebben met Paper Airplane een plaat gemaakt die totaal anders klinkt dan Raising Sand, maar wel minstens net zo goed is. Paper Airplane verrast met bijzonder sterke songs en een fantastisch spelende band, maar betovert en ontroert met de vocalen van misschien wel de beste zangeres die ik ken, Alison Krauss. Erwin Zijleman

15 april 2011

The Feelies - Here Before

Crazy Rhythms, het debuut van de Amerikaanse band The Feelies, verscheen in 1980. De plaat werd de hemel in geprezen door de critici, maar helaas niet opgepikt door een breed publiek. In de elf jaar die volgden maakten The Feelies nog drie platen. Deze waren alle drie net wat minder goed dan het zo bewierookte debuut, zodat na de muziekliefhebbers ook de critici afhaakten. Nadat het doek voor de band definitief leek te zijn gevallen begon Crazy Rhythms aan een even onverwachte als opvallende opmars. De niet langer verkrijgbare plaat groeide uit tot een collectors item waarvoor grof geld werd neergeteld en vormde bovendien een belangrijke inspiratiebron voor talloze nieuwe bands. Toen Crazy Rhythms in de herfst van 2009 opnieuw werd uitgebracht, bleek de muziek van The Feelies bijna 30 jaar na de oorspronkelijke release nog niets van zijn glans te hebben verloren. De reünie van de band kwam daarom niet helemaal onverwacht, maar waar de meeste weer tot leven gewekte 80s bands zich beperken tot een verzamelaar en een lucratieve tour, zijn The Feelies de studio in gedoken voor hun niet meer verwachte vijfde plaat. Here Before ligt inmiddels in de winkel en vormt wat mij betreft een waardevolle aanvulling op het oeuvre van de band. Bij beluistering van Here Before concludeer je al snel dat er eigenlijk niet eens zo heel veel is veranderd in de muziek van The Feelies. Here Before is niet heel ver verwijderd van Crazy Rhythms maar ligt nog dichter bij het inmiddels toch ook al weer 25 jaar oude The Good Earth. Heel erg is dat niet, want zoals bij beluistering van de reissue van Crazy Rhythms al bleek heeft de muziek van The Feelies de tand des tijd uitstekend doorstaan. Ook Here Before valt weer op door stekelige gitaarloopjes, opvallende ritmes, wat staccato zang en heerlijk eigenwijze gitaarliedjes die stevig zijn geïnspireerd door onder andere The Velvet Underground, The Modern Lovers, Talking Heads en The Byrds, om maar eens vier namen te noemen. Here Before klinkt niet zo gejaagd (voor de afwisseling eens positief bedoeld) als Crazy Rhythms, maar sluit aan op het wat meer folky geluid op The Feelies platen die volgden, overigens zonder dat dit al te zeer ten koste ging van het avontuur in het geluid van de band. Het is muziek die de band ook best 25 jaar geleden gemaakt had kunnen hebben, maar gedateerd klinkt het geen moment. Net als de vorige drie platen van The Feelies is ook Here Before niet zo goed als Crazy Rhythms, maar dat is dan ook een echte klassieker. Here Before is zeker geen klassieker, maar de plaat is wel goed genoeg om de concurrentie met de nieuwe lichting Amerikaanse gitaarbands te kunnen doorstaan. De comeback van The Feelies mag hierdoor zonder meer geslaagd worden genoemd en met een beetje geluk komt de tweede klassieker er nog wel. Tot die tijd ben ik zeer tevreden met de prima nieuwe plaat van deze nog altijd bijzondere band. Erwin Zijleman

14 april 2011

Black Jake & The Carnies - Where The Heather Don’t Grow

“Led Zeppelin en de Sex Pistols die besluiten om hun gitaar en bas in te ruilen voor accordeon, banjo, viool en mandoline, een week lang naar Bill Monroe luisteren en dan de studio induiken”. Kijk, dat is nou een citaat dat me nieuwsgierig maakt naar een plaat. Het citaat heeft betrekking op Where The Heather Don’t Grow van Black Jake & The Carnies; een plaat die tot mijn verbazing al in 2008 werd uitgebracht, maar nu een nieuwe kans krijgt. De waarschijnlijk nieuwe aanprijzing van de plaat maakte mij in ieder geval direct nieuwsgierig naar de muzikale verrichtingen van de band uit Ypsilanti, Michigan, en ik moet zeggen dat Where The Heather Don’t Grow me niet heeft teleurgesteld. Black Jake & The Carnies maken op hun debuut muziek die door henzelf wordt omschreven als “crabgrass”; een mix van bluegrass, Americana, Ierse volksmuziek en punk. Deze crabgrass wordt met akoestische instrumenten gespeeld, waarbij naast de al genoemde accordeon, banjo, viool en mandoline ook nogal uiteenlopende percussieinstrumenten opduiken, waaronder het fameuze wasbord. Door het akoestische instrumentarium klinkt de muziek van Black Jake & The Carnies vooral traditioneel en ligt de link met de punk in muzikaal opzicht niet direct voor de hand, maar Where The Heather Don’t Grow heeft absoluut een punky attitude en klinkt rauwer dan je op basis van de gebruikte instrumenten zou verwachten. Black Jake & The Carnies maken over het algemeen gitzwarte muziek, maar deze klinkt zo af en toe ook verrassend opgewekt. Met name wanneer de invloeden uit de Ierse volksmuziek een prominente plek krijgen moest ik zo af en toe denken aan de muziek van The Pogues, maar Black Jake & The Carnies hebben op Where The Heather Don’t Grow ook een duidelijke voorliefde voor de Amerikaanse murder ballad en klinken dan weer heel anders. Live moet de muziek van de Amerikanen een waar feest zijn, maar ook op de plaat blijft de muziek van Black Jake en zijn Carnies volledig overeind. Where The Heather Don’t Grow klinkt fris, gepassioneerd en anders, maar ook gedreven, duister en indringend. Het feit dat het debuut van Black Jake & The Carnies tot dusver niet is opgepikt verbaast me dan ook zeer. Laten we hopen dat Where The Heather Don’t Grow de zo verdiende tweede kans wel pakt, want dat dit in meerdere opzichten een memorabel debuut is is wat mij betreft zeker. Erwin Zijleman

13 april 2011

Paul Simon - So Beautiful Or So What

Het heeft heel lang geduurd voor ik iets kon met de muziek van Paul Simon. Van de platen van Simon & Garfunkel moest ik nooit iets hebben en tot op de dag van vandaag heb ik geen exemplaar van Paul Simon’s meest succesvolle soloplaat Graceland in de kast staan. Het was de opvolger van Graceland, het uit 1990 stammende The Rhythm Of The Saints, die me voor het eerst enthousiast deed opveren voor de muziek van Paul Simon en dit herhaalde zich met uitstekende opvolgers als You’re The One uit 2000 en vooral Surprise uit 2006. De afgelopen jaren ben ik ook de back-catelogue van Paul Simon meer gaan waarderen en overweeg ik serieus om Graceland maar eens aan te schaffen. Voor het zover is, is er eindelijk weer eens een nieuwe plaat van de Amerikaanse muzikant, So Beautiful Or So What. Waar voorganger Surprise een opvallend ander geluid liet horen, is So Beautiful Or So What weer een typische Paul Simon plaat. Brian Eno is als producer verruild voor oud gediende Phil Ramone, die de opvallende ambient soundscapes heeft verruild voor een volstrekt tijdloos singer-songwriter geluid. Wanneer ik luister naar So Beautiful Or So What weet ik precies waarom ik in het verleden zo weinig waardering kon opbrengen voor de muziek van Paul Simon, maar weet ik ook precies waarom ik de laatste jaren zo van zijn muziek ben gaan houden. Paul Simon maakt op het eerste gehoor muziek die voortkabbelt zonder echt indruk te maken. Het is muziek die altijd lekker in het gehoor ligt, maar die als je er niet goed naar luistert ook niet meer doet dan dat. Sinds ik beter naar de muziek van Paul Simon ben gaan luisteren hoor ik er van alles in. Paul Simon wordt wel “the Picasso of pop Music” genoemd en dat is op zich een treffende omschrijving, al denk ik bij de muziek van Paul Simon niet direct aan Picasso, maar eerder aan een impressionist als Paul Cézanne. De songs van Paul Simon zijn stuk voor stuk mooie schilderijtjes. Aardig maar niet opzienbarend als je er snel voorbij loopt, maar kijk wat beter en je ziet de ene na de andere mooie laag of subtiele kleurschakering opduiken. Dit is ook op So Beautiful Or So What weer het geval. So Beautiful Or So What bevat een serie tijdloze popliedjes die herinneren aan alles wat Paul Simon tot dusver heeft gemaakt. Het zijn popliedjes met mooie melodieën, smaakvolle arrangementen en verrassend sterke vocalen voor een muzikant die dit jaar al weer zijn 70e verjaardag hoopt te vieren. Luister net wat beter naar So Beautiful Or So What en je hoort veel meer dan tijdloze popliedjes. Op zijn nieuwste plaat excelleert Paul Simon niet alleen als zanger, maar ook als songwriter en gitarist. De toegankelijke popsongs op So Beautiful Or So What blijken keer op keer prachtig ingekleurd en laten bij herhaalde beluistering steeds weer nieuwe dingen horen, terwijl Paul Simon ondertussen ook aangenaam vermaakt. Ik ben de afgelopen jaren zo van het werk van Paul Simon gaan houden dat ik So Beautiful Or So What direct zeer kon waarderen, maar sindsdien is de plaat alleen maar gegroeid. Het einde is nog niet in zicht, waardoor de man’s beste platen binnen bereik komen. Een ongekend knappe prestatie als je het mij vraagt en bovendien het volgende hoogtepunt van het tot dusver prachtige muziekjaar 2011. Erwin Zijleman

12 april 2011

Bill Callahan - Apocalypse

Bill Callahan maakte tussen 1992 en 2005 een dozijn platen als Smog, waarvan er achteraf bezien zeker zeven bovengemiddeld goed waren en er minstens drie (Wild Love uit 1995, Red Apple Falls uit 1997 en Knock Knock uit 1999) het predicaat klassieker verdienden. Nadat Callahan de stekker uit Smog had getrokken was het een paar jaar stil, maar met het in 2007 verschenen Woke On A Whaleheart begon Callahan aan zijn tweede jeugd. Hij deed dit met een opvallend opgewekte plaat, die behoorlijk was gekleurd door zijn ontluikende liefde voor Joanna Newsom. De liefde tussen Bill Callahan en Joanna Newsom hield echter geen stand en op het twee jaar geleden verschenen Sometimes I Wish We Were An Eagle hoorden we dan ook weer de Bill Callahan die we kenden van Smog. Dat was zeker geen straf, want Sometimes I Wish We Were An Eagle bleek al snel een plaat die zich kon meten met de beste platen van Smog. Op zijn derde soloplaat, Apocalypse, neemt Callahan nog meer afstand van de opgewekte klanken van Woke On A Whaleheart en borduurt hij voort op het geluid van Sometimes I Wish We Were An Eagle. Zoals de titel al doet vermoeden is de derde soloplaat van Bill Callahan geen vrolijke plaat. Apocalypse laat behoorlijk donkere en sober uitgevoerde muziek horen die doet denken aan de zwartste platen van Smog. Apocalypse is hierdoor minder toegankelijk dan Sometimes I Wish We Were An Eagle en vraagt in eerste instantie flink wat van de luisteraar. In de zeven relatief lange songs op Apocalypse duikt Bill Callahan in de Amerikaanse geschiedenis en vertelt hij een aantal indringende verhalen. Hoewel de plaat in muzikaal opzicht uiterst sober is, klinkt Apocalypse als een echte bandplaat en niet als een soloplaat. De instrumentatie is grotendeels akoestisch, maar dit kan zomaar veranderen door een plotselinge uithaal op de elektrische gitaar of andere opvallende accenten. De meeste songs op Apocalypse klinken buitengewoon intens en de sfeer is soms bijna dreigend. Apocalypse is hierdoor zeker geen makkelijke plaat, zeker niet wanneer je hem vergelijkt met zijn twee voorgangers, maar na enige gewenning valt er toch veel moois te horen op deze plaat. Hoewel Apocalypse duidelijk raakt aan het werk van Smog en dan met name aan de laatste platen die Callahan onder de naam Smog maakte, laat Apocalypse ook horen dat Bill Callahan zich nog steeds ontwikkeld, waardoor ook Apocalypse weer verrast. Apocalypse is misschien geen makkelijke plaat, maar de plaat staat vol met wonderschone songs. Mede door de uiterst trefzekere instrumentatie en Callahan’s indringende zang grijpen steeds meer songs op deze plaat je bij de strot en neemt de impact bij iedere luisterbeurt toe. Apocalypse is hierdoor niet alleen het zoveelste bewijs voor de muzikale genialiteit van Bill Callahan, maar is door de wederom net wat andere invalshoek minstens net zo onmisbaar als zoveel van de platen die Apocalypse voor gingen. Erwin Zijleman

11 april 2011

The Vaccines - What Did You Expect From The Vaccines?

The Vaccines zijn de afgelopen maanden, met name door de Britse muziekpers, zo zwaar gehyped dat enig wantrouwen op zijn plaats was. Dat heeft er toe geleid dat het debuut van de band uit Londen in Nederland tot dusver niet al teveel aandacht heeft gekregen en dat was nou ook weer niet de bedoeling. What Did You Expect From The Vaccines? kan uiteraard onmogelijk voldoen aan de absurd hoge verwachtingen van degenen die in december achter de glazen bol zaten en is ook zeker niet de klassieker die sommige Britse muziekjournalisten er inmiddels van hebben gemaakt, maar het is zonder enige twijfel een leuke plaat. Een hele leuke plaat zelfs. Op What Did You Expect From The Vaccines? grossiert het Britse viertal in korte, puntige en frisse popliedjes. In een aantal gevallen gaat het om punky rockliedjes van nauwelijks twee minuten die voortborduren op het rijke oeuvre van The Ramones, in een aantal andere gevallen om een combinatie van gruizige gitaartapijten en honingzoete melodieën die herinneren aan de dagen waarin The Jesus And Mary Chain voor het eerst opdook en tenslotte hebben The Vaccines goed geluisterd naar de wijze waarop The Strokes bijna achteloos catchy popliedjes uit de hoge hoed toveren. Niets nieuws onder de zon dus, maar The Vaccines maakt het type popliedjes dat bij eerste beluistering direct een tevreden glimlach op je gezicht tovert en in de luisterbeurten die volgen langzaam maar zeer zeker onweerstaanbaar wordt. Natuurlijk kun je de waarde van What Did You Expect From The Vaccines? stevig relativeren. In muzikaal en instrumentaal opzicht is het allemaal niet heel bijzonder, in tekstueel opzicht valt er helemaal niets te halen bij de Britse jonge honden en tenslotte is het allemaal al eens gedaan en vaak nog beter ook. Dat zal allemaal best, maar probeer de aanstekelijke popliedjes van The Vaccines maar eens uit je hoofd te krijgen. Mij lukt het ondanks al mijn scepsis in ieder geval niet. Ik ben er zeker van dat we What Did You Expect From The Vaccines? over vijf jaar, over een jaar of misschien zelfs al wel over een half jaar zullen zijn vergeten. The Vaccines hebben een debuut afgeleverd dat geen klassieker is, geen jaarlijstjesplaat is en zelfs geen plaat is die er op het moment echt uitspringt. Vergelijk het maar met de lentekriebels op de eerste lentedag. The Vaccines geven je met What Did You Expect From The Vaccines? heel even het gevoel dat je de hele wereld aan kunt. Het is nergens op gebaseerd en het houdt zeker geen stand, maar zo heel even voelt het verdomd lekker. Erwin Zijleman

10 april 2011

Raphael Saadiq - Stone Rollin'

Raphael Saadiq ken ik eigenlijk vooral als producer van een heel legioen neo-soul artiesten (onder wie D’Angelo, Macy Gray, Leela James, Angie Stone, Jill Scott, Joss Stone, John Legend en Kelis) maar ook als uitvoerend artiest heeft de Amerikaan een aantal platen op zijn naam staan. Het zijn platen die stuk voor stuk konden rekenen op bijzonder positieve recensies, maar desondanks is Raphael Saadiq nog lang niet zo bekend als de artiesten voor wie hij plaats nam achter het mengpaneel. Dat kan best wel eens gaan veranderen met zijn vijfde soloplaat Stone Rollin', want wat is dit een sterke plaat. In tegenstelling tot de meeste artiesten voor wie hij muziek produceerde, maakt Raphael Saadiq geen neo-soul. De meeste tracks op Stone Rollin’ horen eerder thuis in het hokje retro soul en hadden net zo goed tijdens de hoogtijdagen van de 60s soul gemaakt kunnen zijn. Aan de andere kant klinkt de muziek van Raphael Saadiq toch ook akelig modern. Dit heeft aan de ene kant te maken met de nagenoeg perfecte productie (een klusje dat je Raphael Saadiq uiteraard wel kunt toevertrouwen), maar ook in muzikaal en stilistisch opzicht is Raphael Saadiq niet in de jaren 60 blijven hangen. Stone Rollin’ bevat naast invloeden uit de 60s soul ook flink wat invloeden uit de gospel, blues en rock en kent een voorname rol voor de gitaar. Het klinkt allemaal bijzonder gelikt (luister maar eens naar de feilloze koortjes), maar Raphael Saadiq weet ook als soulzanger te overtuigen met zijn veelzijdige maar ook gevoelige stemgeluid. Ik reken mezelf absoluut niet tot de soulkenners en ben ook zeker geen onvoorwaardelijk liefhebber van het genre, maar Stone Rollin’ is een plaat die ik steeds weer in de cd-speler stop (met name in de auto). Dit heeft vast deels te maken met het mooie weer van het moment, maar ook de kwaliteiten van Raphael Saadiq spelen ongetwijfeld een rol. Stone Rollin’ voldoet uitstekend als aangenaam broeierige achtergrondmuziek, maar ook bij wat aandachtigere beluistering valt er veel te genieten op deze prima soulplaat die vooralsnog niet gaan vervelen en eigenlijk alleen maar beter wordt. Er zijn dit jaar nog niet al teveel belangrijke soul releases verschenen, maar Stone Rollin’ is er absoluut een. Het is bovendien een plaat die de lat behoorlijk hoog legt, waardoor Stone Rollin’ wel eens de doorbraakplaat zou kunnen worden van de muzikant Raphael Saadiq. Na herhaalde beluistering van Stone Rollin’ kan ik eigenlijk alleen maar concluderen dat dit niet meer dan terecht zou zijn. Erwin Zijleman

08 april 2011

Kasey Anderson & The Honkies - Heart Of A Dog

Toen de Amerikaanse singer-songwriter Kasey Anderson in 2004 opdook met het ijzersterke Dead Roses voorspelde ik hem een grote toekomst. Op Dead Roses klonk Kasey Anderson als de perfecte mix van The Rolling Stones, Ryan Adams, Steve Earle en Tom Petty en dit smaakte naar veel meer. Op het in 2007 verschenen Reckoning deed Kasey Anderson Dead Roses nog eens dunnetjes over. Reckoning was zeker geen slechte plaat, maar was ook niet de doorbraakplaat waar ik na Dead Roses op had gehoopt. Dit gold in nog sterkere mate voor het met covers gevulde Way Out West (2009) en het in 2010 verschenen Nowhere Nights, zodat de carrière van Kasey Anderson op een dood spoor geraakte. Met Heart Of A Dog probeert Kasey Anderson de wat in het slop geraakte carrière nieuw leven in te blazen en dit doet hij met een flinke dosis power. Anderson greep de afgelopen jaren steeds vaker naar de akoestische gitaar, maar heeft zich op Heart Of A Dog omringd met een complete band, The Honkies. Al vanaf de eerste noten is duidelijk met welke wapens Kasey Anderson & The Honkies de strijd aan gaan, want op Heart Of A Dog staat alles in het teken van de rock ’n roll. Heart Of A Dog staat vol met lekker gruizige rock ’n roll, die vrijwel onmiddellijk doet denken aan het werk van The Rolling Stones, maar dan wel The Rolling Stones in hun allerbeste dagen. Het is rock’ n roll vol invloeden uit de roots en dan met name uit de blues, die hier en daar ook nog altijd klinkt als de muziek van Steve Earle en Ryans Adams, waarmee Kasey Anderson deels terugkeert naar het geluid dat hem zeven jaar geleden een plekje opleverden tussen de grote beloften. Vergeleken met het bejubelde Dead Roses bevat Heart Of A Dog meer power, maar dat wil niet zeggen dat Kasey Anderson & The Honkies het net wat meer ingetogen werk volledig uit de weg gaan; het minder stevige Exit Ghost is misschien wel de beste track op de plaat. Heart Of A Dog van Kasey Anderson & The Honkies biedt wat mij betreft het beste van twee werelden. De liefhebber van lekker gruizige rock ’n roll komt volledig aan zijn of haar trekken, maar ook de liefhebber van singer-songwriter muziek wordt niet vergeten en getrakteerd op mooie verhalen en de heerlijke rauwe strot van Kasey Anderson. Kasey Anderson raakte de afgelopen jaren door eigen toedoen wat uit beeld, maar vecht zich samen met zijn Honkies terug. Hij doet op indrukwekkende wijze met een plaat die niet alleen aangenaam schuurt en knalt, maar ook in vocaal en compositorisch opzicht zeer overtuigt. Het heeft even geduurd, maar met Heart Of A Dog maakt Kasey Anderson de belofte van het fraaie Dead Roses eindelijk waar. Erwin Zijleman

07 april 2011

Alela Diane & Wild Divine - Alela Diane & Wild Divine

De uit Nevada City, California, afkomstige Alela Diane werd een jaar of zes geleden op weg geholpen door stadgenoot Joanna Newson, maar dwong vervolgens met twee prachtplaten (The Pirate’s Gospel uit 2006 en To Be Still uit 2009) op indrukwekkende wijze een plekje tussen de interessantere singer-songwriters van het moment af. Sinds de release van To Be Still heeft Alela Diane vooral op het podium gestaan en kon ze zich de luxe veroorloven om zich te omringen met een band. Dat heeft zijn weerslag gehad op het geluid op haar derde plaat, want Alela Diane & Wild Divine klinkt een stuk voller dan de twee zo bewierookte voorgangers. Hier en daar lees ik zelfs dat Alela Diane een pure popplaat heeft gemaakt, maar dat vind ik persoonlijk zwaar overdreven. Alela Diane & Wild Divine is weliswaar ver verwijderd van de uiterst sobere en ingetogen folk van The Pirate’s Gospel, maar heeft nog altijd weinig met pop te maken. Invloeden uit de Nashville country hebben op de derde plaat van de Amerikaanse aan terrein gewonnen en hiernaast zijn invloeden uit de 70s countryrock hoorbaar, maar ook de vertrouwde folkinvloeden hebben een plekje gekregen op de derde plaat van Alela Diane. Vergeleken met de vorige twee platen klinkt Alela Diane & Wild Divine behoorlijk luchtig of zelfs opgewekt; iets wat waarschijnlijk alles te maken heeft met het hervonden levensgeluk (haar moeder overwon kanker en ze stapte zelf in het huwelijksbootje). Dit maakt de muziek van Alela Diane een stuk minder indringend, maar Alela Diane & Wild Divine is zeker geen niets aan de hand plaatje dat rustig voortkabbelt. Bij beluistering van Alela Diane & Wild Divine vallen een aantal dingen op. Allereerst is de plaat fraai geproduceerd door de van onder andere R.E.M. en Patti Smith bekende Scott Litt. Litt heeft Alela Diane & Wild Divine voorzien van een toegankelijk maar smaakvol geluid. Het is een geluid dat uitstekend past bij de prachtige stem van Alela Diane. Sterker nog, door het afwisselende geluid op deze plaat heeft de stem van de Amerikaanse alleen maar aan zeggingskracht en klankkleuren gewonnen. De knappe productie, de buitengewoon sfeervolle instrumentatie en de prachtige vocalen worden ook op Alela Diane & Wild Divine gecombineerd met hele mooie songs. Het zijn songs die door het luchtigere karakter van de plaat misschien net wat minder snel een onuitwisbare indruk maken, maar uiteindelijk weten de songs je stuk voor stuk te grijpen. Alela Diane & Wild Divine is een plaat die je niet moet vergelijken met zijn twee voorgangers en zeker niet met het verstilde The Pirate’s Gospel. In het verleden hoorde je direct hoe goed de muziek van Alela Diane was maar moest je er vervolgens nog van leren houden. Alela Diane & Wild Divine is een plaat die makkelijker te omarmen is, maar het besef dat ook de derde van Alela Diane weer een hele knappe plaat is komt dit keer pas later. Enig geduld is dus op zijn plaats, maar je krijgt er heel veel voor terug. Erwin Zijleman